In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning vanwege het kweken van hennep en een huurachterstand. De huurovereenkomst was ingegaan op 1 mei 2019, waarbij de huurder verplicht was om maandelijks huur te betalen. Op 18 november 2019 ontdekte de politie een in werking zijnde hennepkwekerij in de woning, wat leidde tot een proces-verbaal en een brief van Vestia aan de huurder waarin de huurovereenkomst werd beëindigd. De huurder reageerde niet op het verzoek om het huuropzeggingsformulier in te vullen.
Vestia vorderde in de procedure de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van de huurachterstand van € 1.915,08. De kantonrechter oordeelde dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde. De huurder voerde verweer aan, onder andere dat hij niet op de hoogte was van de kwekerij en dat er geen expliciet verbod op het kweken van hennep in de huurovereenkomst was opgenomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de huurder verantwoordelijk was voor de gedragingen van derden in de woning en dat de kwekerij een bedrijfsmatige exploitatie betrof, wat in strijd was met de bestemming van de woning.
De kantonrechter concludeerde dat de tekortkomingen van de huurder, zowel wat betreft het kweken van hennep als de huurachterstand, voldoende ernstig waren om de huurovereenkomst te ontbinden. De vordering van Vestia werd toegewezen, en de huurder werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De proceskosten werden eveneens aan de huurder opgelegd.