ECLI:NL:RBROT:2020:8157

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
8463989 CV EXPL 20-12327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak tussen Stichting Woonbron en gedaagde over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiser, Stichting Woonbron, heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, alsook tot betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft erkend dat hij in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, maar heeft aangevoerd dat hij door de coronamaatregelen in financiële problemen is geraakt en een betalingsregeling heeft voorgesteld, welke door Woonbron is afgewezen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand op het moment van de dagvaarding € 2.728,40 bedroeg, wat gelijk staat aan vier maanden huur. In de loop van de procedure is deze achterstand verder opgelopen tot € 3.395,50. De rechter oordeelde dat deze huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, aangezien het niet tijdig betalen van huur een essentiële verplichting van de huurder is. De kantonrechter heeft de vordering van Woonbron toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na de uitspraak. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechter heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.M. van Breevoort en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8463989 CV EXPL 20-12327
uitspraak: 21 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de Stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2
Uit hoofde van deze huurovereenkomst is [gedaagde] bij vooruitbetaling huur verschuldigd aan Woonbron, laatstelijk bedragend € 677,10 per maand.
2.3
Woonbron heeft de volgende betalingen van [gedaagde] ontvangen:
  • de betaling van 28 mei 2020 ten bedrage van € 667,10;
  • de betaling van 28 mei 2020 ten bedrage van € 200,00.

3.De vordering

3.1
Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Woonbron van € 2.728,40 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2020, € 372,32 (incl. BTW) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening over een bedrag van € 2.051,30, en een bedrag per maand met ingang van 1 mei 2020 tot de maand van de ontruiming ter hoogte van de huurbedragen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonbron – zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is, ondanks aanmaning en sommatie, in gebreke gebleven met de tijdige en volledige betaling van de verschuldigde huurpenningen en heeft berekend tot en met de maand april 2020 een huurachterstand van € 2.728,40 laten ontstaan. De omvang van de huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
3.2.2
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag Woonbron zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Op 2 maart 2020 heeft de gemachtigde van Woonbron [gedaagde] aangemaand. De gemaakte kosten van € 372,32 (incl. BTW) komen op grond van artikel 6:96 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor rekening van [gedaagde] .
3.2.3
Verder maakt Woonbron aanspraak op de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 over een bedrag van € 2.051,30.

4.Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering van Woonbron erkend en heeft daarnaast - zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang - het volgende aangevoerd. Er is sprake van betalingsonmacht. Daarnaast is [gedaagde] vanwege het coronavirus zijn baan verloren en daardoor is hij nog verder in de financiële problemen geraakt. Sinds juni 2020 ontvangt [gedaagde] een WW-uitkering, waarmee de lopende huur en de opgelopen achterstand kan worden ingelopen. Op 14 mei 2020 heeft [gedaagde] een betalingsregeling van € 200,00 per maand voorgesteld, welke door Woonbron is afgewezen. Als de gevorderde ontbinding en ontruiming worden toegewezen, verzoekt [gedaagde] deze voorwaardelijk toe te wijzen onder de voorwaarde dat de ontbinding en ontruiming pas kunnen worden uitgevoerd als de kale huurachterstand langer dan een kalendermaand hoger is geworden dan de huidige huurachterstand, waarbij deze voorwaarde geldt voor maximaal één jaar.

5.De beoordeling van de vordering

5.1
Bij conclusie van repliek heeft Woonbron een recente huurspecificatie overgelegd en aan de hand daarvan gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met de maand juni 2020 € 3.395,50 bedraagt. Aangezien [gedaagde] de verschuldigdheid van de door Woonbron gevorderde hoofdsom heeft erkend, is het bedrag van € 3.395,50 in beginsel toewijsbaar.
5.2
Op grond van artikel 6:44 lid 1 BW strekken betalingen ter voldoening van een geldsom eerst in mindering van de kosten, vervolgens van de verschenen rente en ten slotte van de hoofdsom. Daarom moet nu worden beoordeeld of [gedaagde] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en/of verschenen rente is verschuldigd.
5.3
Woonbron maakt aanspraak op en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Woonbron, althans haar gemachtigde, heeft aan [gedaagde] een aanmaning verzonden, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. Aangezien [gedaagde] hieromtrent geen verweer heeft gevoerd, wordt van de ontvangst van deze aanmaning door [gedaagde] uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn tot volledige betaling van de gevorderde hoofdsom is overgegaan. Het gevorderde bedrag van € 372,32 (incl. BTW) aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom in beginsel toegewezen.
5.4
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen zoals onder het dictum staat vermeld.
5.5
Correcte toepassing van artikel 6:44 lid 1 BW leidt – gelet op het totale door [gedaagde] aan Woonbron betaalde bedrag van € 200,00, naast de lopende huur – tot de conclusie dat de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gedeeltelijk is betaald en een bedrag van € 172,32 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 3.395,50 aan hoofdsom resteert. Deze bedragen worden toegewezen.
5.6
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Gebleken is dat de huurachterstand op de dag van de dagvaarding een omvang had van € 2.728,40, wat gelijk staat aan vier maanden huur, en dat de huurachterstand in de loop van de onderhavige procedure verder is opgelopen tot € 3.395,50, wat gelijk staat aan vijf maanden huur. Die huurachterstand rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst. Het (tijdig) betalen van de huur is een van de essentiële verplichtingen van de huurder die voortvloeit uit de huurovereenkomst. Een huurachterstand van vijf maanden is geen tekortkoming van geringe betekenis. De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die maken dat de toewijzing van de gevorderde ontbinding, ondanks de huurachterstand, toch niet is gerechtvaardigd. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis. Het verzoek om de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde voorwaardelijk uit te spreken wordt verworpen. Op grond van artikel 6:29 BW kan Woonborn niet worden verplicht om in te stemmen met een regeling en is de kantonrechter niet gerechtigd om een regeling vast te stellen zonder instemming van Woonbron. De kantonrechter geeft [gedaagde] in overweging zich binnen korte termijn na ontvangst van dit vonnis (nogmaals) tot de gemachtigde van Woonbron te wenden, zodat hij wellicht alsnog een passende regeling kan treffen.
5.7
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten van Woonbron veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 3.567,82 aan achterstallige huur berekend tot en met juni 2020 en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het saldo dat, exclusief kosten, telkens na elke debet- en credit mutatie heeft uitgestaan, tot aan de dag van de algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] aan Woonbron te betalen € 677,10 per maand, of zoveel hoger als bij een wettelijke verhoging zou zijn toegelaten, met ingang van de maand juli 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44485