In deze huurzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiser, Stichting Woonbron, heeft de kantonrechter verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, alsook tot betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft erkend dat hij in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, maar heeft aangevoerd dat hij door de coronamaatregelen in financiële problemen is geraakt en een betalingsregeling heeft voorgesteld, welke door Woonbron is afgewezen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand op het moment van de dagvaarding € 2.728,40 bedroeg, wat gelijk staat aan vier maanden huur. In de loop van de procedure is deze achterstand verder opgelopen tot € 3.395,50. De rechter oordeelde dat deze huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, aangezien het niet tijdig betalen van huur een essentiële verplichting van de huurder is. De kantonrechter heeft de vordering van Woonbron toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na de uitspraak. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechter heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.M. van Breevoort en is uitvoerbaar bij voorraad.