ECLI:NL:RBROT:2020:8392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
10\750433-19 (vonnis ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor medeplegen van oplichting

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2020 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Bonnes. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor medeplegen van oplichting, waarbij hij samen met anderen VodafoneZiggo Group B.V. heeft bewogen tot afgifte van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op € 108.718,00 wordt geschat. Dit bedrag moet door de veroordeelde en zijn medeveroordeelde hoofdelijk aan de Staat worden betaald. De rechtbank heeft geen verweer gehoord tegen de vordering van de officier van justitie en heeft geoordeeld dat er geen feiten zijn gesteld die erop wijzen dat de veroordeelde momenteel of in de nabije toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die kan worden gevorderd indien de veroordeelde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en maakt deel uit van de procedure die is gestart na de eerdere veroordeling van de veroordeelde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10\750433-19 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 18 september 2020
Tegenspraak

VONNIS (ontneming)

van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] [woonplaats veroordeelde]
raadsvrouw mr. C. Willekes, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2020.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 18 september 2020 is de veroordeelde veroordeeld voor – kort gezegd – medeplegen van oplichting.
Van dat vonnis is een kopie als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op € 108.718,00 en tot het opleggen aan veroordeelde (en de medeveroordeelde) van de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel van € 108.718,00.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
VERWEREN
De vordering is niet bestreden. Voor zover ten laste van de veroordeelde (of de medeveroordeelde) conservatoir beslag op een geldbedrag rust, is verzocht dat mee te wegen bij de vaststelling van de betalingsverplichting.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens het vonnis van 18 september 2020 is de veroordeelde veroordeeld ter zake van het medeplegen van oplichting gepleegd in de periode van 16 februari 2018 tot en met 9 januari 2020, waarbij VodafoneZiggo Group B.V. is bewogen tot afgifte van € 36.537,56 via [naam bedrijf 1] , € 11.408,00 via [naam bedrijf 2] en € 60.772,00 via [naam bedrijf 3] / [naam bedrijf 4] . In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat het feit door de veroordeelde is begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van het hiervoor vermelde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 108.718,00.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
De veroordeelde heeft samen met de medeveroordeelde van het door hen samen gepleegde feit geprofiteerd. Het geld is vooral gebruikt voor het doen van (huishoudelijke) uitgaven voor het gezin. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan ook gezien als gemeenschappelijk voordeel, zodat zij voor de terugbetaling hoofdelijk aansprakelijk worden geacht.
Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de veroordeelde thans geen draagkracht heeft en ook in de nabije toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht zal hebben, zijn niet gesteld of gebleken.
De rechtbank zal bepalen dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 108.718,00 door de veroordeelde en de medeveroordeelde hoofdelijk aan de Staat moet worden betaald. Van conservatoir beslag op een onder de veroordeelde of de medeveroordeelde inbeslaggenomen geldbedrag is niet gebleken, zodat het daarop gerichte verweer wordt verworpen.
Bij deze beslissing zijn in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 108.718,- (zegge: éénhonderdachtduizendzevenhonderdachttien euro);
- legt aan de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de Staat van
€ 108.718,- (zegge: éénhonderdachtduizendzevenhonderdachttien euro);
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 500 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2020.

BIJLAGE: KOPIE VONNIS IN DE STRAFZAAK (ZIE ECLI:NL:RBROT:2020:8248)