Op 4 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie (type Alzheimer). Het verzoek is ingediend door het CIZ op 18 augustus 2020, na een aanvraag voor een rechterlijke machtiging op 24 juli 2020. De advocaat van de cliënt betoogde dat het verzoek niet-ontvankelijk was wegens termijnoverschrijding, aangezien het verzoek twee dagen te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat deze termijnoverschrijding niet leidde tot niet-ontvankelijkheid, omdat de wetgever geen sanctie aan een dergelijke overschrijding heeft verbonden en de belangen van de cliënt niet geschaad zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder verwaarlozing en risico op maatschappelijke teloorgang. De cliënt is gedesoriënteerd en niet in staat om voor zichzelf te zorgen, ondanks de aanwezigheid van thuiszorg. De rechtbank concludeerde dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. De cliënt verzet zich tegen de opname, maar de rechtbank oordeelde dat de criteria voor een rechterlijke machtiging zijn vervuld.
De rechtbank verleent daarom een machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden, tot en met 4 maart 2021. Deze beschikking is mondeling gegeven door rechter H.C.A. de Groot en schriftelijk uitgewerkt op 10 september 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.