ECLI:NL:RBROT:2020:9389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB-20_4663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekster, h.o.d.n. [handelsnaam], en verweerder, naar aanleiding van een bestuurlijke boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Verweerder had op 21 juli 2020 een besluit genomen waarin deze boete werd opgelegd, na constatering van overtredingen tijdens een inspectie op 2 augustus 2018. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de boete totdat op het bezwaar is beslist.

Tijdens de zitting op 24 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op door hem opgeworpen vraagpunten. Na de indiening van aanvullende stukken door beide partijen, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen beletsel bestaat om bij eenzelfde feitencomplex een nieuw boeterapport op te maken, ook al was eerder abusievelijk een verkeerde grondslag gehanteerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster gerechtvaardigd vertrouwen had dat er geen boete zou worden opgelegd voor de feiten zoals geconstateerd op 2 augustus 2018.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4663
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , h.o.d.n. [handelsnaam] , te [plaats 1] , verzoekster,

gemachtigde: mr. B.A.A. Adonai-Ohachu,
en

[verweerder] , verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. van Gent.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster een bestuurlijke boete ter hoogte van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Daarbij heeft verweerder besloten een aantal, in het bestreden besluit benoemde, inspectiegegevens en opgelegde boetes openbaar te maken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin, dat het bestreden besluit wordt geschorst, totdat op het bezwaarschrift is beslist, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020.
Verzoekster is verschenen, vergezeld door haar partner, de heer [naam partner verzoekster]
( [naam partner verzoekster] ), en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn reactie te geven op twee, door de voorzieningenrechter ter zitting opgeworpen, vraagpunten.
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft verweerder een reactie gegeven.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft verzoekster daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en de datum van de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Blijkens een op 3 augustus 2018 opgemaakt mutatierapport van de politie, eenheid Rotterdam, district Rotterdam-Zuid, basisteam Feijenoord, met Registratienummer: [nummer proces-verbaal] , heeft de politie (verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] ) op 2 augustus 2018 naar aanleiding van een melding van verzoekster met betrekking tot geluidsoverlast de winkel van verzoekster aan de [adres 1] te Rotterdam bezocht. Verzoekster gaf aan dat de buren van de [adres 2] te veel klagen, naar haar klanten schreeuwen en ze wegjagen. Verzoekster verkoopt naast Afrikaanse producten bier bevroren maaltijden, die ze zelf klaar heeft gemaakt. Onder de winkel heeft zij een kapperszaak en een kleermakerij.
Met toestemming van verzoekster zijn de verbalisanten naar de kelder gegaan. In de kelder waren twee ruimtes aanwezig. In het voorste gedeelte was een geïmproviseerde kapperszaak gerealiseerd. Het achterste gedeelte was door een deur afgesloten. Hierachter bevond zich een naai atelier. In dit naai atelier zagen de verbalisanten een negroïde man en een negroïde vrouw achter de naaimachines zitten. Zij gaven aan dat zij traditionele kledij aan het maken waren voor klanten. Zij konden zich niet legitimeren en zeiden dat ze asielzoekers waren. Zij gaven op te zijn genaamd, [naam persoon 1] en [naam persoon 2] . Beiden konden zich niet legitimeren. Vervolgens zijn ze naar buiten gegaan. (…)
Verder staat in het mutatierapport vermeld:
‘Betrokkene : [naam persoon 1] (vrouw), geboren op [geboortedatum 1] in [land] ,
nationaliteit Burger van [land] , Onbekend 9999, Zvwovp (Onbekend) (…)
Betrokkene : [naam persoon 2] (man) geboren op [geboortedatum 2] in [land] ,
nationaliteit Burger van [land] , [adres 3] , [postcode] [plaats 3] ,
telefoonnummer [gsm-nummer] ’’.
Het mutatierapport is niet ondertekend.
1.2
In het kader van de Wav hebben drie arbeidsinspecteurs van de [naam instelling] op woensdag 17 oktober 2018 een onderzoek ingesteld in de onderneming van verzoekster.
Bij brief van 17 oktober 2018 heeft verweerder verzoekster op grond van artikel 15a van de Wav – naar aanleiding van de onder 1.1 vermelde constatering op 2 augustus 2018 – gevorderd om binnen 48 uur de identiteit vast te stellen van degenen(n) bij wie dat niet mogelijk was op de dag van het onderzoek van de politie. Verzoekster wordt er in de brief op gewezen dat het niet voldoen aan deze vordering op grond van artikel 15a van de Wav in samenhang met artikel 18 van de Wav als een overtreding wordt aangemerkt en dat daarvoor een boete kan worden opgelegd.
1.3
Bij boeterapport met kenmerk [kenmerknummer 1] (hierna:
boeterapport 1), gedateerd
7 februari 2019, hebben de arbeidsinspecteurs van de [naam instelling] gerapporteerd over de bevindingen van hun inspectie.
1.4
Bij kennisgeving van 16 mei 2019 heeft verweerder zijn voornemen uitgebracht om een boete van € 8.000,- op te leggen aan verzoekster wegens overtreding van artikel 15a van de Wav.
Verzoekster heeft op 7 juni 2019 haar zienswijze kenbaar gemaakt tegen dit voornemen.
1.5
In een brief van 25 juli 2019 aan verzoekster schrijft verweerder:

Omdat tijdens de controle van de ambtenaren van politie op 3 augustus 2018 bij de onderneming (…) de aangetroffen werknemers hun personalia hadden opgegeven en zij verklaarden burger van [land] te zijn, is niet artikel 15a van de Wav overtreden maar artikel 2, eerste lid, van de Wav. Dit houdt in dat er een nieuw boeterapport zal worden opgemaakt’.
1.6
Bij besluit van 26 juli 2019 (beschikking zonder boeteoplegging) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat hij heeft besloten haar voor de op 3 augustus 2018 geconstateerde overtreding van de Wav geen boete op te leggen.
1.7
Bij boeterapport met kenmerk [kenmerknummer 2] (hierna:
boeterapport 2), gedateerd
9 oktober 2019, hebben de arbeidsinspecteurs van de [naam instelling] gerapporteerd over de bevindingen van hun inspectie. Aan dit rapport ligt ten grondslag het onder 1.1. vermelde mutatierapport van politie, de werkplekcontrole op 17 oktober 2018 en de vordering medewerking te verlenen aan de vaststelling van de identiteit van de twee personen die tijdens de controle van de politie werkzaam waren in de kelder van de onderneming.
1.8
Bij kennisgeving van 27 februari 2020 heeft verweerder zijn voornemen uitgebracht tot het opleggen van een boete van € 8.000,- op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wav en tot de openbaarmaking daarvan.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden, doordat zij “
op 3 augustus 2018 twee vreemdelingen, [naam persoon 2] en [naam persoon 1] , beiden Burger van [land] , arbeid liet verrichten, bestaande uit het maken van kleding voor klanten, zonder dat zij kon aantonen dat voor deze vreemdelingen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven of dat de vreemdelingen in het bezit waren van gecombineerde vergunningen voor werkzaamheden bij verzoekster.
Verweerder heeft daarbij overwogen dat naar aanleiding van het op 3 augustus 2018 ingestelde onderzoek in verzoeksters onderneming door de arbeidsinspecteurs van de [naam instelling] op 17 oktober 2018 een vervolgonderzoek is ingesteld en dat zij op
24 oktober 2018 hebben geconstateerd dat verzoekster een overtreding heeft gepleegd volgens de Wav.
Verweerder verwijst daarbij naar een op grond hiervan door de arbeidsinspecteurs op
9 oktober 2019 opgemaakt boeterapport met kenmerk [kenmerknummer 2] (hierna:
boeterapport 2).
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
3.1
Verzoekster stelt dat zij het inmiddels verhoogde boetebedrag (of een betalingsregeling) niet kan betalen en dat bij tenuitvoerlegging van het dwangbevel beslag zal worden gelegd op haar bezittingen en die van haar partner. Zij wil dit voorkomen.
3.2
Verweerder heeft het spoedeisend belang betwist. Naar zijn mening heeft verzoekster haar financiële situatie onvoldoende met stukken onderbouwd.
Verzoekster heeft herhaaldelijk gevraagde gegevens niet ingeleverd. Op grond van de bij verweerder wel bekende gegevens houdt verweerder het ervoor dat verzoekster bestedingsruimte heeft om de boete te kunnen betalen.
3.3
Gezien de zich reeds in het dossier bevindende financiële stukken van verzoekster, alsmede de stukken die door verzoekster als bijlage bij het verzoekschrift laatstelijk nog zijn overgelegd, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
4.1
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met partijen vastgesteld dat boeterapport 2 ziet op hetzelfde mutatierapport van de politie en dezelfde feitelijke constateringen als in boeterapport 1, waarbij verweerder de wettelijke grondslag van de overtreding heeft gewijzigd. Niet is in geschil dat artikel 2, eerste lid, van de Wav en artikel 15a van de Wav verschillende overtredingen betreffen.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op zichzelf geen beletsel bestaat om bij eenzelfde feitencomplex een nieuw boeterapport op te maken wanneer eerder abusievelijk een verkeerde grondslag van een boete is gehanteerd.
Verweerder heeft bij brief van 25 juli 2018 aan verzoekster bericht dat de wettelijke grondslag van de overtreding wordt gewijzigd en verzoekster gelegenheid gegeven daarop te reageren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet gehandeld in strijd met artikel 5:43 van de Awb.
4.2
Aan het feit dat verweerder in de brief van 25 juli 2018, in het besluit van 26 juli 2018 en in het bestreden besluit uitgaat van de datum van overtreding van 3 augustus 2018, terwijl de overtreding blijkens het mutatierapport van de politie op 2 augustus 2018 heeft plaatsgevonden, gaat de voorzieningenrechter voorbij nu daartegen geen grond is gericht.
4.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat blijkens het mutatierapport van politie de beide vreemdelingen op 2 augustus 2018 werkend in de onderneming van verzoekster zijn aangetroffen en dat blijkens door verweerder bij het UWV opgevraagde informatie voor de vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
4.4
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerder bij het besluit van 26 juli 2019 op grond van het boeterapport 1, gebaseerd op overtreding van artikel 15a van de Wav, geen boete aan verzoekster heeft opgelegd.
In dat besluit heeft verweerder overwogen dat:
‘Uit het boeterapport is gebleken dat de aangetroffen arbeidskrachten tijdens een onderzoek diens identiteitsgegevens volgens eigen opgave kenbaar hebben gemaakt aan de politie. Daaruit blijkt dat deze personen vreemdelingen zijn die niet gerechtigd waren om arbeid voor u te verrichten zonder dat u voor hen in het bezit was van tewerkstellingsvergunningen, of de vreemdelingen in het bezit waren van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij u. Er is in dit geval sprake van een overtreding van artikel 2, eerste lid van de Wav. Gelet echter op het feit dat het boeterapport tegen u is opgemaakt voor het overtreden van artikel 15a van de Wav, biedt het rapport geen grond voor het opleggen van een boete.
Dit neemt niet weg dat u de Wav in acht moet nemen. Het feit dat u nu geen boete krijgt, sluit niet uit dat naar aanleiding van een eventuele volgende inspectie een boete zal worden opgelegd bij een geconstateerde overtreding van de Wav’.
4.5
Uit voorgaande blijkt ontegenzeggelijk dat verweerder ten tijde van zijn besluit van 26 juli 2019 ervan op de hoogte was dat op 2 augustus 2018 sprake was van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Ook was blijkens boeterapport 1, en zo ook het besluit van 26 juli 2019, anders dan verweerder in zijn aanvullende reactie van 1 oktober 2020 stelt, de identiteit van de vreemdelingen op 2 augustus 2018 vastgesteld. Verweerder heeft daar toen geen consequenties aan verbonden anders dan het geven van een waarschuwing.
Dat na 2 augustus 2018 wederom sprake is geweest van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav is gesteld noch gebleken.
5.1
Verzoekster heeft een beroep gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel (de voorzieningenrechter leest: vertrouwensbeginsel).
5.2
Volgens vaste rechtspraak, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:142, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
5.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met het besluit van 26 juli 2019 (de beschikking zonder boeteoplegging) bij verzoekster het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat haar voor de feiten zoals geconstateerd op 2 augustus 2018 geen boete (meer) zou worden opgelegd. Verweerder heeft dat ten onrechte niet onderkend in zijn verdere besluitvorming.
Dat verweerder naar gesteld in het eerder opgemaakte boeterapport (boeterapport 1) per abuis als overtreding van artikel 15(a) van de Wav had opgenomen en dat de inspecteur in zijn brief van 25 juli 2019 aan verzoekster heeft uitgelegd en schriftelijk bevestigd dat de wettelijke grondslag van de overtreding wordt gewijzigd en verzoekster gelegenheid zal worden gegeven daarop te reageren, maakt dat niet anders.
6. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand kan blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin, dat het bestreden besluit
wordt geschorst tot de datum van de beslissing op het bezwaar van verzoekster;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 oktober 2020 door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.