In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die in Nederland woonachtig was, heeft op 29 november en 2 december 2019 aangegeven te willen verhuizen naar Bonaire en zijn Wajong-uitkering mee te willen nemen. De Raad van bestuur heeft in een schrijven van 3 december 2019 medegedeeld dat dit niet mogelijk is, omdat de eiser dan niet meer woonachtig is in Nederland. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Raad van bestuur bij besluit van 13 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft overwogen dat de Raad van bestuur ten onrechte heeft gesteld dat het schrijven van 3 december 2019 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat dit schrijven wel degelijk een voor bezwaar vatbaar besluit is, omdat het rechtsgevolgen heeft voor de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad van bestuur de hardheidsclausule niet correct heeft toegepast, aangezien de ouders van eiser niet genoodzaakt zijn om zich buiten Nederland te vestigen. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaart, het bestreden besluit vernietigt en de Raad van bestuur opdraagt om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Raad van bestuur het door eiser betaalde griffierecht van €48,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld tot een bedrag van €525,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.