ECLI:NL:RBROT:2020:9568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
8658519 VZ VERZ 20-14606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en het voorhanden hebben van munitie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder], een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Het verzoek is ingediend door de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door de vestigingsdirecteur van DJI. De zaak betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder].

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] heeft gedurende zijn dienstverband bij de DJI en eerder bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) een aantal kogels in zijn woning bewaard, die in eigendom toebehoorden aan DV&O. Dit gebeurde zonder dat hij daar toestemming voor had en in strijd met de Wet Wapens en Munitie. Na een inbraak in zijn woning, waarbij een kogel werd aangetroffen, heeft [verweerder] dit gemeld bij de politie en later ook bij DJI.

DJI heeft een onderzoek ingesteld en concludeerde dat [verweerder] zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door de kogels niet in te leveren en deze in zijn woning te bewaren. De kantonrechter oordeelde dat het handelen van [verweerder] als verwijtbaar kon worden aangemerkt, maar niet als ernstig verwijtbaar. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 november 2020, maar heeft [verweerder] wel recht gegeven op een transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8658519 VZ VERZ 20-14606
uitspraak: 31 augustus 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
namens deze de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door de vestigingsdirecteur [naam persoon 1] van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI), locatie [naam PI 1],
zetelende te Den Haag,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J.W. van Breukelen, jurist arbeidsrecht bij DJI te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “DJI” en “ [verweerder] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties 1 t/m 12, ontvangen op 17 juli 2020;
  • het verweerschrift, met één productie;
  • de faxbrief van [verweerder] d.d. 7 augustus 2020;
  • de door DJI bij faxbrief d.d. 10 augustus 2020 nagezonden en eerder ontbrekende pagina 2 van het verzoekschrift.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Namens DJI zijn verschenen mevrouw [naam persoon 2] (plaatsvervangend vestigingsdirecteur), de heer
[naam persoon 3] (leidinggevende) en mevrouw [naam persoon 4] (HR-adviseur), bijgestaan door mevrouw mr. M.J.W. van Breukelen als gemachtigde. Voorts is [verweerder] in persoon verschenen, bijgestaan door de heer mr. A. Rhijnsburger als gemachtigde. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht, waarbij DJI zich mede heeft bediend van spreekaantekeningen, welke zijn toegevoegd aan het procesdossier. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De uitspraak van de beschikking is door de kantonrechter op heden bepaald.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 14 januari 2008 aangesteld bij de [naam PI 1] , op grond van het destijds geldende artikel 6.2.a ARAR, alwaar hij tot 10 november 2016 heeft gewerkt als complexbeveiliger. Per 14 januari 2010 is de aanstelling van [verweerder] omgezet in een vaste aanstelling.
2.2
Van 10 november 2016 tot 15 juli 2018 heeft [verweerder] bij Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) gewerkt als complexbeveiliger.
2.3
Gedurende zijn dienstverband bij DV&O droeg [verweerder] een dienstwapen. Bij het vertrek van [verweerder] bij DV&O heeft [verweerder] een aantal aan DV&O in eigendom toebehorende zaken, waaronder zijn dienstwapen, de kluis waarin het dienstwapen thuis diende te worden opgeborgen, alsook zijn wapenstok en pepperspray ingeleverd.
2.4
Vanaf 15 juli 2018 tot 1 februari 2020 heeft [verweerder] gewerkt bij de [naam PI 2] als medior penitentiair inrichtingswerker. Deze aanstelling is met ingang van 1 januari 2020, wegens de invoering van de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren (hierna: WNRA), van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.5
Op de arbeidsovereenkomst van [verweerder] zijn van toepassing de cao Rijk, de Ambtenarenwet, de Gedragscode van het Ministerie van Justitie en de Gedragscode van DJI.
2.6
Per 1 februari 2020 heeft [verweerder] de overstap gemaakt naar de [naam PI 1] , alwaar hij laatstelijk werkzaam was in de functie van medior penitentiair inrichtingswerker tegen een bruto maandsalaris van € 2.805,03 exclusief emolumenten.
2.7
Op 9 maart 2020 is door [verweerder] melding gemaakt van een inbraak in zijn woning. Door de politie die ter plaatse is gekomen, is onderzoek in de woning verricht. Daarbij is door de politie in het bed van [verweerder] een kogel aangetroffen. Bij de inbraak is voorts een geldbedrag van € 2.500,-, dat in de woning lag, ontvreemd.
2.8
Tijdens het onderzoek door de politie in de woning van [verweerder] , heeft [verweerder] melding gemaakt van het feit dat in zijn woning nog 14 kogels lagen, die in eigendom toebehoorden aan DV&O. De kogels bevonden zich in een boterhamzakje dat was opgeborgen in een lade van de salontafel.
2.9
DJI is vervolgens een onderzoek gestart. [verweerder] is vanaf 18 maart 2020 vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met behoud van loon. Op 7 mei 2020 heeft DJI het onderzoek afgerond. Per brief d.d. 7 mei 2020 heeft DJI aan [verweerder] onder meer het volgende laten weten:

Naar aanleiding van informatie die naar buiten is gekomen na een inbraak in uw woning op 9 maart jl. hebben wij een onderzoek gedaan.
(…)
3. Uitkomsten van het onderzoek en uw rol hierin
(…)
Het voorhanden hebben van munitie is een strafbaar feit op grond van de Wet Wapens en Munitie. Wederom, gedurende uw dienstverband bij DJI, maakt u zich schuldig aan een strafbaar feit. U bent een beëdigd ambtenaar. Het plegen van een strafbaar feit is ernstig en ontoelaatbaar plichtsverzuim. Daarnaast geldt het volgende verzwarende feit. De kogels die u in uw woning had, heeft u gekregen toen u werkzaam was bij DV&O. Toen u DV&O verliet heeft u uw dienstwapen, wapenstok en pepperspray ingeleverd. Maar niet alle kogels uit uw dienstwapen. U geeft zelf aan dat u deze kogels heeft overgehouden van een schietoefening. Na navraag bij de docent vuurwapentraining van DV&O is gebleken dat u verplicht bent na elke oefening de kogels weer in te leveren. Het is dus zeer vreemd dat u deze kogels ‘over heeft kunnen houden’. Het niet naleven van deze werkwijze levert plichtsverzuim op. Vervolgens geeft u aan dat u vergeten was de kogels in te leveren omdat u in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde. Echter heeft u de kogels ook niet ingeleverd toen u erachter kwam dat u vergeten was ze in te leveren. Het niet inleveren van de kogels van DV&O wordt u zeer zwaar aangerekend. U heeft zelf ook aangegeven dat u zich ervan bewust bent dat u hiermee de Wet wapens en munitie heeft overtreden.
(…)
4. De gevolgen die wij aan de uitkomsten van het onderzoek gaan verbinden
Gelet op uw voornoemde handelen en nalaten, is naar onze mening sprake van plichtsverzuim. Deze vorm van plichtsverzuim is naar onze mening volledig onacceptabel en houdt ernstig verwijtbaar handelen in. Er zijn geen argumenten die het gedrag kunnen rechtvaardigen. U heeft door uw handelingen ons vertrouwen in uw integriteit ernstig geschaad. U heeft zeer strikte regels naast u neer gelegd en daarmee krijgen wij ernstig de indruk dat de veiligheid van uw collega’s of van de gedetineerden voor u geen prioriteit zijn. Voor ons is er ook geen basis meer om met elkaar verder te gaan en wij zijn dan ook voornemens aan u een disciplinaire maatregel op te leggen op grond van hoofdstuk 15 van de cao Rijk. Deze maatregel houdt in dat wij tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zullen overgaan.

3..Het verzoek

3.1
DJI verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub e BW in de zin der wet te ontbinden, per een zo spoedig mogelijke datum op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b BW, indien en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan het verzoek heeft DJI - samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.3
Volgens artikel 7:611 BW moet een werknemer van DJI zich gedragen als een goed werknemer. Daarnaast is in artikel 6 lid 1 Ambtenarenwet 2017 bepaald dat een werknemer van DJI als ambtenaar gehouden is bij of krachtens de wet op de ambtenaar rustende en uit de functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Aan de werknemer bij DJI mogen daarnaast extra hoge eisen worden gesteld met betrekking tot integriteit en onkreukbaarheid. In de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragscode DJI is onder meer bepaald dat een werknemer zich aan de regels houdt en afspraken nakomt. DJI moet op de werknemer kunnen vertrouwen, zowel binnen als buiten de muren van de organisatie. DJI staat voor de kernwaarden respect, betrouwbaarheid, openheid en professionaliteit, welke kernwaarden door een werknemer in de praktijk tot uitvoering dienen te worden gebracht. Dit houdt in dat van werknemers ambtelijk vakmanschap wordt verwacht alsmede dat zij hun werk naar behoren, betrokken en gewetensvol uitvoeren en zich te allen tijde houden aan de geldende vooraf afgesproken regels. Werknemers dragen een grote verantwoordelijkheid in het kader van de goede orde binnen de inrichting en de veiligheid van gedetineerden, hun collega’s en zichzelf en kunnen zich om deze reden geen misstap veroorloven. Door de werknemer wordt ook een eed of belofte afgelegd, waarmee zij onder meer zweren of beloven “plichtsgetrouw en nauwgezet de aan hen opgedragen taken te zullen vervullen” en “zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar te zijn.” Daarnaast geldt ten aanzien van de [naam PI 1] meer specifiek dat het een zogeheten A+ inrichting is, hetgeen inhoudt dat het een extra beveiligde inrichting is, zodat de lat ten aanzien van het waarborgen van de veiligheid hier nog hoger ligt.
3.4
In de woning van [verweerder] zijn 14 kogels aangetroffen, die in eigendom toebehoorden aan DV&O. Voorgaande levert ernstig plichtsverzuim op. Ingevolge de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) is het voorhanden hebben van munitie strafbaar. Uit het personeelsreglement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid volgt daarnaast dat het plegen van een strafbaar feit een integriteitsschending oplevert. Een integriteitsschending wordt gezien als plichtsverzuim.
3.5
Daarnaast geldt als verzwarende omstandigheid dat [verweerder] de kogels heeft gekregen toen hij werkzaam was bij DV&O. Bij het verlaten van DV&O heeft hij deze kogels, ondanks dat dit wel had gemoeten, niet ingeleverd. De praktijk leert dat het bijna onmogelijk is om na een schietoefening kogels “per ongeluk” niet in te leveren, zoals door [verweerder] is gesteld. Uit de door de wapendocent gegeven uitleg over de werkwijze bij schietoefeningen volgt namelijk dat de ambtenaar verplicht is na elke oefening de getelde en uitgegeven kogels dan wel verschoten hulzen weer in te leveren. Het niet naleven van een dergelijk protocol levert ernstig plichtsverzuim op. Niet aannemelijk is daarnaast dat [verweerder] de 14 kogels in zijn broekzak, mede gelet op het gewicht (circa 160 gram) en de massa (een vuist vol) daarvan, niet zou hebben opgemerkt.
Naast de omstandigheid dat [verweerder] de kogels, in strijd met het protocol, heeft meegenomen en de kogels thuis (op een ongebruikelijke wijze) heeft bewaard, hetgeen een strafbaar feit oplevert, heeft [verweerder] op het moment dat hij erachter kwam dat hij de kogels nog in zijn bezit had, geen melding daarvan gemaakt en heeft hij de kogels evenmin onmiddellijk ingeleverd. Uit de omstandigheid dat [verweerder] tegenover de politie melding heeft gemaakt dat er kogels van DV&O in zijn huis lagen, blijkt bovendien dat [verweerder] weldegelijk op de hoogte was van het feit dat die kogels zich in zijn huis bevonden.
3.6
Het handelen van [verweerder] levert (meermaals) ernstig plichtsverzuim op en is aan te merken als verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van DJI als werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder sub e BW. DJI wijst er daarbij nog op dat [verweerder] slechts een maand in dienst was van de [naam PI 1] en zijn dienstverband, anders dan [verweerder] zelf stelt, niet onberispelijk is, in die zin dat hij in 2015 twee berispingen heeft gekregen en hij daarnaast ook strafrechtelijke antecedenten op zijn naam heeft staan. Herplaatsing van [verweerder] ligt niet in de rede.
3.7
Nu DJI voorts van mening is dat het handelen van [verweerder] ernstig verwijtbaar is, verzoekt zij de arbeidsovereenkomst per een zo spoedig mogelijke datum op grond van artikel 7:671b lid 8 sub b BW te ontbinden, zonder toekenning van de transitievergoeding.

4..Het verweer

4.1
[verweerder] verzoekt primair het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en subsidiair om in het geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan hem de transitievergoeding toe te kennen, met de veroordeling van DJI in de kosten van het geding.
4.2
Daartoe heeft [verweerder] – samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang – het volgende aangevoerd.
4.3
[verweerder] was aanvankelijk werkzaam als complexbeveiliger en heeft na ongeveer negen jaar promotie gemaakt naar de functie van medior penitentiair inrichtingswerker. De functie van inrichtingswerker is een ingewikkelde en zware functie. [verweerder] vindt echter veel voldoening in zijn werk en hij functioneert goed.
4.4
Op 9 maart 2020 heeft [verweerder] geconstateerd dat er was ingebroken in zijn woning. Hij heeft daarvan melding gemaakt bij de politie. De politie heeft in zijn woning een onderzoek ingesteld en daarbij heeft de politie in het bed van [verweerder] een kogel aangetroffen. [verweerder] heeft die kogel in verband gebracht met een incident dat hij enige tijd daarvoor heeft gehad met een gedetineerde en [verweerder] vreesde dat die kogel gezien moest worden als een bedreiging aan zijn adres van die gedetineerde. [verweerder] heeft toen aan de politie opgebiecht dat hij in huis 14 kogels bewaarde die afkomstig waren van DV&O. De politie heeft die 14 kogels op dat moment niet in beslag genomen, maar heeft [verweerder] geadviseerd deze in te leveren bij zijn werkgever. [verweerder] heeft hiervan melding gemaakt bij DJI. De kogel die in het bed van [verweerder] is aangetroffen was overigens van een ander kaliber dan de 14 kogels die hij zelf in huis bewaarde. Bovendien hebben de kogels van DV&O een oranje kapje.
4.5
Ten aanzien van de wijze waarop de 14 kogels in zijn woning zijn gekomen, stelt [verweerder] dat hij gedurende zijn werkzame periode bij DV&O na een schietoefening ergens in mei 2018 eenvoudigweg is vergeten de kogels weer in te leveren. Tijdens een schietoefening beschikt de medewerker over een vuurwapen, twee gevulde patroonhouders en aanvullende kogels los in de broekzak. Dit is een algemene werkwijze, gericht op een vlotte doorloop van de schietoefening. [verweerder] stelt dat het pure onachtzaamheid/slordigheid is geweest dat hij bij het naar huis gaan niet heeft gecontroleerd of hij nog losse kogels in zijn broekzak had. De werkwijze per docent bij de schietoefening verschilt nogal eens. Docenten vragen niet altijd om het weer inleveren van de aanvullende kogels. De procedure bij de schietoefeningen, zo die al bestaat, is ook niet op schrift gesteld. Bij zijn vertrek bij DV&O heeft [verweerder] zijn vuurwapen, patroonhouders, pepperspray en wapenstok ingeleverd. Zijn werkbroek van DV&O kon [verweerder] houden aangezien hij deze ook kon gebruiken voor zijn werk bij DJI in de inrichting. De broek van DV&O waarin de 14 kogels zich bevonden heeft [verweerder] na de eerder genoemde schietoefening niet meer gedragen en die broek lag bij [verweerder] thuis in de rommelkamer. Pas in maart 2020, tijdens een verbouwing in zijn woning, heeft hij de 14 kogels in de broekzak weer ontdekt. Na die ontdekking heeft [verweerder] de kogels in een boterhamzakje gestopt en in de salontafel opgeborgen. Ongeveer een week later heeft de inbraak plaatsgevonden. [verweerder] heeft er geen verklaring voor waarom hij de 14 kogels, na de ontdekking daarvan in de broekzak van zijn werkbroek, niet direct heeft ingeleverd. Dit is enkel laksheid geweest. [verweerder] stelt geen kwade bedoelingen gehad te hebben met het niet inleveren van de kogels.
4.6
De politie heeft het voorhanden hebben van de kogels afkomstig van DV&O niet aangemerkt als strafbaar feit, althans de politie heeft hier geen proces-verbaal van opgemaakt. Hoewel wetstechnisch gezien het voorhanden hebben van munitie als strafbaar feit gekwalificeerd kan worden, zijn de (bijzondere) omstandigheden hier wel van belang. Immers louter vanwege zijn functie had [verweerder] de munitie voor handen.
4.7
Hoewel [verweerder] erkent dat hij een stommiteit heeft begaan en dat er sprake is geweest van enig plichtsverzuim, acht [verweerder] de sanctie van ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de gegeven omstandigheden te zwaar. DJI had met een minder verstrekkende sanctie kunnen volstaan. [verweerder] wijst er daarbij op dat hij zijn werkzaamheden altijd naar behoren heeft verricht, dat voor zover er al sprake is van een strafbaar feit, dit in het voornoemde kader dient te worden bezien en dat de betreffende kogels geen connectie hebben met criminele lieden. [verweerder] heeft geen onjuiste intenties gehad en de onachtzaamheid heeft niet geleid tot ernstige nadeel aan de zijde van DJI. [verweerder] ziet in dat hij nauwkeuriger had moeten zijn. In geval van zeer ernstig plichtsverzuim volgde voor 1 januari 2020 strafontslag. Gelet op de jurisprudentie over dit onderwerp betroffen dit zeer ernstige feiten, waarbij evident in strijd was gehandeld met de doelstellingen van justitie.
4.8
[verweerder] wenst graag zijn werkzaamheden te hervatten. [verweerder] kan als betrouwbaar inrichtingsmedewerker zijn werkzaamheden voortzetten. Hij heeft altijd uiterste transparantie betracht en openheid van zaken gegeven, ook in het verleden.
4.9
In het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, maakt [verweerder] aanspraak op de transitievergoeding. Zijn handelen is niet zodanig ernstig verwijtbaar dat hij geen recht heeft op de transitievergoeding.

5..De beoordeling

5.1
Artikel 7:671b lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst kan ontbinden indien daar – kort gezegd – een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 BW voor is. Naast deze redelijke grond dient op basis van artikel 7:669 lid 1 BW herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk te zijn of niet in de rede te liggen. De kantonrechter dient een en ander te onderzoeken aan de hand van artikel 7:671b lid 2 BW.
5.2
Van opzegverboden zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is ten aanzien van het onderhavige verzoek niet gebleken.
5.3
Aan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft DJI ten grondslag gelegd dat sprake is van de in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW genoemde grond, te weten verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daartoe heeft DJI – kort gezegd – gesteld dat sprake is van ernstig plichtsverzuim aan de zijde van [verweerder] en dat zijn handelen en nalaten in tegenspraak is met de kernwaarden die gelden bij de uitoefening van [verweerder] functie.
5.4
De kantonrechter is van oordeel dat het handelen (dan wel nalaten) van [verweerder] als verwijtbaar in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW kan worden aangemerkt en dat sprake is van een voldragen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5
Tot 1 januari 2020 had [verweerder] een aanstelling op basis van het ambtenarenrecht. Door de WNRA is deze aanstelling per 1 januari 2020 omgezet in een civiele arbeidsovereenkomst als bedoeld in titel 10 van boek 7 BW. Wel is [verweerder] nog steeds ambtenaar als bedoeld in de Ambtenarenwet 2017, die ook op de arbeidsverhouding van toepassing is, evenals de Cao Rijk, de Gedragscodes van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en DJI en het personeelsreglement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In voornoemde documenten staan onder meer de (kern)waarden integriteit, professionaliteit en zorgvuldigheid voor personen die werkzaam zijn in een functie zoals die van [verweerder] expliciet vermeld en wordt het belang daarvan benadrukt. [verweerder] heeft ook niet betwist dat deze waarden voor zijn functie van groot belang zijn en onverkort zijn blijven gelden, ook na
1 januari 2020.
5.6
Vaststaat dat [verweerder] gedurende bijna twee jaar 14 kogels, die in eigendom toebehoorden aan DV&O, in zijn woning heeft bewaard. Niet weersproken is door [verweerder] dat die 14 kogels vallen binnen categorie II uit artikel 2 lid 2 WWM. Ingevolge artikel 26 lid 1 WWM is het verboden om munitie van categorie II voor handen te hebben. Het voorhanden hebben van de kogels levert dan ook een strafbaar feit op. De door [verweerder] gestelde “bijzondere omstandigheid”, te weten dat hij de kogels louter vanwege zijn functie voor handen had, kan hem niet baten en doet aan de strafbaarheid van het feit niets af. Immers hoewel juist is dat [verweerder] de kogels destijds in handen heeft gekregen op het werk in het kader van de uitoefening van zijn functie, staat vast dat [verweerder] ten tijde van de melding bij de politie al bijna twee jaar niet meer werkzaam was in een functie waarbij hij over een dienstwapen en munitie diende te beschikken. Gedurende deze periode was dan ook geen enkele grond aanwezig die het voorhanden hebben van kogels in de woning rechtvaardigde. Niet gebleken is voorts van andere omstandigheden op basis waarvan het [verweerder] was toegestaan om de 14 kogels in zijn woning voorhanden te hebben.
5.7
Door [verweerder] is voorts als zodanig niet weersproken dat het regel was om na de schietoefeningen bij DV&O de aanvullende kogels weer in te leveren. Naar hij zelf stelt heeft hij de aanvullende kogels immers die dag “simpelweg vergeten” weer in te leveren aan het einde van de schietoefening. Duidelijk was dan ook voor hem dat het regel was om bij het einde van de schietoefeningen de aanvullende kogels in te leveren en dat het hem niet was toegestaan om deze kogels mee naar huis te nemen. Niet ter zake doende wordt dan ook geacht of deze regels al dan niet duidelijk op schrift zijn gesteld, alsmede of door de betreffende docent op die dag al dan niet om teruggave van de aanvullende kogels is verzocht. Op [verweerder] rustte in deze een eigen verantwoordelijkheid. Het in strijd met de intern geldende regels meenemen van de aanvullende kogels naar huis is verwijtbaar aan [verweerder] . Weliswaar is niet gebleken van enige opzet aan de zijde van [verweerder] , doch zijn handelen is op zijn minst als zeer onzorgvuldig aan te merken. In dat kader is van belang dat het meegenomen (werk)materiaal in eigendom toebehoort aan DV&O en geen gewoon (werk)materiaal is, maar dat aan het materiaal bepaalde gevaren en risico’s zijn verbonden. Van de met deze materialen werkzame personen mag dan ook extra oplettendheid en zorgvuldigheid worden verlangd. Mede gelet op de hoeveelheid kogels die [verweerder] in zijn broekzak had alsmede het gewicht daarvan, had toch van [verweerder] verwacht mogen worden dat hij de aanwezigheid daarvan in zijn broekzak (eerder) zou hebben opgemerkt. Aannemelijk is dat [verweerder] de aanwezigheid van de kogels in ieder geval heeft opgemerkt toen hij de broek uittrok. Ter zitting is gebleken dat de kogels los waren en dus niet in een magazijn of in een verpakking zaten. Nog afgezien van het gewicht en de massa van de kogels is aannemelijk dat de kogels rammelden bij het uittrekken van de broek.
5.8
Naast het in strijd met de interne regels meenemen van de (aanvullende) kogels en het in strijd met de wet voorhanden hebben van kogels in zijn woning, heeft [verweerder] voorts verwijtbaar gehandeld door op het moment dat hij de kogels ontdekte, deze niet onmiddellijk alsnog in te leveren bij DV&O, maar in plaats daarvan deze in een boterhamzakje op te bergen in de salontafel. Indien en voor zover juist is dat [verweerder] de kogels per ongeluk heeft meegenomen naar huis en de aanwezigheid daarvan niet eerder dan pas begin maart 2020 heeft bemerkt, had het toch in ieder geval op het moment van de ontdekking daarvan op zijn weg gelegen om de kogels per direct in te leveren. Door dit niet te doen, heeft [verweerder] zeer onzorgvuldig en verwijtbaar gehandeld. De kogels waren eigendom van DV&O waar [verweerder] al twee jaar niet meer werkzaam was en het was [verweerder] daarnaast bij wet niet toegestaan deze kogels in zijn woning voorhanden te hebben. [verweerder] heeft voor zijn handelen/nalaten geen duidelijke verklaring kunnen geven anders dan “laksheid”. Een dergelijke laksheid past echter niet bij de uitoefening van een functie zoals die van [verweerder] . Van belang hierbij is voorts dat [verweerder] in de periode dat hij over een dienstwapen en patronen beschikte in het kader van de uitoefening van zijn functie bij DV&O, deze thuis diende te bewaren in de aan hem door DV&O ter beschikking gestelde kluis die hij bij zijn vertrek weer heeft ingeleverd. [verweerder] was er derhalve van op de hoogte dat hij dergelijk (werk)materiaal ook niet los in huis mocht bewaren. Het is derhalve op zijn zachts gezegd opmerkelijk dat [verweerder] besloten heeft de kogels na ontdekking in een boterhamzakje op te bergen in een lade van de salontafel. Dat handelen en nalaten tezamen maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. Daarbij heeft de kantonrechter tevens laten meewegen dat [verweerder] al een gewaarschuwd man was, gezien de berispingen die hij in 2015 gekregen heeft.
5.9
Nu sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] , ligt herplaatsing niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 BW). De conclusie is dan ook dat het verzoek van DJI zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW.
5.1
De kantonrechter dient in beginsel de arbeidsovereenkomst te ontbinden op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Door DJI is echter aangevoerd dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] en dat om die reden het einde van de arbeidsovereenkomst dient te worden bepaald op een zo vroeg mogelijke datum en zonder toekenning van een transitievergoeding.
5.11
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] stelt de kantonrechter voorop dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat de wetgever de lat voor ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer hoog heeft gelegd. De regering heeft benadrukt dat het criterium ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ door de rechter met de nodige terughoudendheid moet worden toegepast.
5.12
In de parlementaire geschiedenis zijn de volgende voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer gegeven:
  • de werknemer maakt zich schuldig aan diefstal, verduistering, bedrog e.d.;
  • de werknemer leent in strijd met kenbare gedragsregels geld uit de bedrijfskas, dit leidt tot vertrouwensbreuk;
  • de werknemer leeft herhaaldelijk controlevoorschriften bij ziekte niet na, ook na toepassing van loonopschorting, en hiervoor zijn geen gegronde redenen;
  • de werknemer komt veelvuldig en zonder gegronde redenen te laat op het werk; de bedrijfsvoering wordt hierdoor belemmerd. De werknemer is hierop vergeefs aangesproken;
  • de werknemer probeert op oneigenlijke wijze zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen, en heeft het vertrouwen van de werkgever daardoor ernstig beschaamd.
Uit deze (niet limitatieve) voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen en de overige passages uit de parlementaire geschiedenis, blijkt dat bij ernstig verwijtbaar handelen sprake moet zijn van uitzonderlijke situaties. Het moet gaan om duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen, die te kwalificeren zijn als duidelijk strijdig met goed werknemerschap en op één lijn te stellen zijn met de voorbeelden die zijn gegeven in de parlementaire geschiedenis (vide Hof Den Haag 14 augustus 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1908). De gemene deler van al die gedragingen is dat de werknemer zich bewust is dan wel behoort te zijn van het onoorbare karakter van zijn handelen. Is geen sprake van een dergelijk uitzonderlijk geval, dan is er in de regel geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten maar ‘gewoon’ verwijtbaar handelen of nalaten. De rechtspraak van de Hoge Raad bevestigt dat de lat voor ernstig verwijtbaar handelen zeer hoog ligt (HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2626). Zelfs in geval van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet behoeft nog geen sprake te zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:484).
5.13
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat het verwijtbaar handelen van [verweerder] op grond waarvan de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, niet van dien aard is dat dit als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt, mede gelet op het feit dat dit handelen ook niet op één lijn kan worden gesteld met de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis. Het handelen van [verweerder] kan weliswaar als zeer onzorgvuldig en onachtzaam worden aangemerkt, doch niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van opzet aan de zijde van [verweerder] . Evenmin is gebleken dat [verweerder] kwade bedoelingen had met het achterhouden van de 14 kogels en dat hij die munitie wilde gebruiken. In dat kader is ook van belang dat [verweerder] bij het politieonderzoek in zijn woning na de inbraak de aanwezigheid van de kogels zelf uit eigen beweging heeft opgebiecht aan de politie. Het handelen c.q. nalaten van [verweerder] is dan ook niet zodanig dat dit als “ernstig verwijtbaar” kan worden gekwalificeerd.
5.14
Gelet op het voorgaande zal de datum van ontbinding, conform artikel 7:671b lid 9 sub a BW worden vastgesteld op 1 november 2020. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
5.15
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze voorwaarde is voldaan. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] niet gebleken is, heeft [verweerder] recht op de transitievergoeding. Hij heeft in het verweerschrift enkel verzocht “te bepalen dat aan hem een transitievergoeding toekomt”, zonder dat hij verzocht heeft om toekenning van een concreet bedrag. In het debat dat partijen gevoerd hebben, is ook nauwelijks aandacht besteed aan de emolumenten waarop [verweerder] recht heeft en die van belang zijn bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding. Zo is onduidelijk op welk percentage vakantiebijslag hij recht heeft en of hij al dan niet recht heeft op een dertiende maanduitkering. Omdat derhalve de hoogte van de transitievergoeding niet met zekerheid door de kantonrechter kan worden berekend, kiest hij ervoor om in het dictum van deze beslissing voor recht te verklaren dat [verweerder] aanspraak kan maken op de transitievergoeding, waarbij de kantonrechter ervan uitgaat dat partijen zelf in staat zijn om de hoogte van de transitievergoeding te berekenen aan de hand van het geldend salaris en de van belang zijnde bijkomende emolumenten waarop [verweerder] recht heeft.
5.16
Nu DJI niet verzocht heeft om haar gelegenheid te bieden het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken in het geval de kantonrechter zou besluiten om aan [verweerder] de transitievergoeding toe te kennen, hoeft, mede gezien de beslissing van de Hoge Raad van 29 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018: 1812, JAR 2018/274 inzake BAM/Infra) geen intrekkingstermijn geboden te worden en kan onvoorwaardelijk worden beslist op het ontbindingsverzoek.
5.17
Gelet op de uitkomst van de zaak zal de kantonrechter bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2020;
verklaart voor recht dat [verweerder] aanspraak kan maken op de transitievergoeding die door DJI betaald dient te worden binnen één maand na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495