In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen OIL Movement Services B.V. (OMS) en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een vordering van OMS tot terugbetaling van opleidingskosten na beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de gedaagde. De gedaagde had een studieovereenkomst met OMS gesloten voor een opleiding tot Procesoperator B tankopslag, die in juni 2017 was gestart en in juni 2019 had moeten eindigen. De totale kosten van de opleiding bedroegen € 6.957,50, waarvan OMS aanspraak maakte op een bedrag van € 4.271,02 na aftrek van een spaartegoed van € 2.600,-. De arbeidsovereenkomst eindigde van rechtswege op 26 juli 2019, en OMS stelde dat de gedaagde gehouden was tot betaling van de opleidingskosten op basis van artikel 6 van de studieovereenkomst, die terugvordering mogelijk maakte bij beëindiging van het dienstverband.
De gedaagde voerde aan dat de studieovereenkomst niet rechtsgeldig was, maar onderbouwde dit niet. De kantonrechter oordeelde dat OMS zich voldoende had ingespannen om de gedaagde in staat te stellen zijn opleiding af te ronden en dat de beëindiging van het dienstverband door de inlener, Vopak, niet relevant was voor de terugvordering van de studiekosten. De kantonrechter wees de vordering van OMS toe, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor toewijzing daarvan. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.