ECLI:NL:RBROT:2020:9892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/10/598847 / KG ZA 20-534 (voorlopige voorziening) C/10/598846/ FA RK 20-4499 (beroep tegen oplegging huisverbod) C/10/599609 / FA RK 20-4843 (beroep tegen verlenging huisverbod)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen oplegging en verlenging huisverbod, verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2020 uitspraak gedaan over de beroepen van verzoeker tegen de oplegging en verlenging van een huisverbod door de burgemeester van de gemeente Schiedam. Het huisverbod was opgelegd op 12 juni 2020 en verlengd op 19 juni 2020, omdat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de personen die daar wonen. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting is vastgesteld dat verzoeker, ondanks zijn argumenten dat er geen gevaar meer zou zijn, zich in een situatie bevond waarin zijn gedragingen als bedreigend werden ervaren door de achterblijvers en de politie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod op te leggen en te verlengen, en dat er geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen. De beroepen zijn ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van de achterblijvers, die recht hebben op veiligheid en rust, zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/598847 / KG ZA 20-534 (voorlopige voorziening)
C/10/598846/ FA RK 20-4499 (beroep tegen oplegging huisverbod)
C/10/599609 / FA RK 20-4843 (beroep tegen verlenging huisverbod)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
26 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. P.T. Verweijen,
en
de burgemeester van de gemeente Schiedam, verweerder,
gemachtigde mr. E.C. Smith,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam achterblijfster 1], de ex-partner van verzoeker,
[naam achterblijfster 2], geboren op [geboortedatum achterblijfster 2] , de dochter van de
ex-partner;
[naam achterblijfster 3], geboren op [geboortedatum achterblijfster 3] , de dochter van de
ex-partner,
hierna ook: achterblijfsters,
allen wonende te [woonplaats achterblijfsters] , [adres achterblijfsters] .
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij besluit van 19 juni 2020 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 10 juli 2020.
Bij brief van 22 juni 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 25 juni 2020 een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2020.
Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde mr. P.T. Verweijen;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.C. Smith en [naam 1] ;
 [naam 2] en [naam 3] van Veilig Thuis.
Ter zitting heeft verweerder pleitaantekeningen overgelegd. Verzoeker heeft een aanvullend stuk overgelegd.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
 verklaart de beroepen ongegrond
 wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen

1..Weergave bestreden besluiten, verzoek en beroepen

1.1.
Bij het bestreden besluit van 12 juni 2020 heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 19 juni 2020 heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wth. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.3.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe de bestreden besluiten te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.

2..Kortsluiten

2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op de beroepen.
3.
Spoedeisend belang
3.1.
Verzoeker heeft door het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod, dat nog steeds voortduurt, geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven en hij is ontvankelijk in zijn verzoek.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Verzoeker voert aan dat geen sprake was van gevaar op het moment dat verweerder het bestreden besluit tot oplegging van het huisverbod nam en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen. Verzoeker begrijpt dat er een afkoelingsperiode nodig was, maar de punten die zijn opgenomen in het Risico-taxatie instrument Huiselijk geweld doen volgens hem geen recht aan de werkelijkheid.
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
4.3.
Het huisverbod is een bestuursrechtelijke maatregel, die kan worden opgelegd in situaties waarin zich nog geen strafrechtelijke feiten hebben voorgedaan, maar waarin wel vrees bestaat voor verdere escalatie.
4.4.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.5.
Vast staat dat verzoeker tijdens het incident op 12 juni 2020 met een hakbijl spullen heeft vernield in de woning en dat hij onverstaanbaar schreeuwde en uitlatingen heeft gedaan over zijn militaire achtergrond. Deze gedragingen konden door achterblijfsters en de aanwezige politie als zeer bedreigend worden ervaren. Verzoeker heeft na het incident toegegeven dat hij teveel had gedronken, dat hij spullen van zichzelf aan het vernielen was en dat hij zijn ex partner heeft geduwd. Dat verzoeker alleen zijn eigen spullen heeft vernield en dat hij naar eigen zeggen niet dronken was, maakt de bedreigende situatie niet anders. Evenmin is van belang dat verzoeker stelt dat zijn uitlatingen niet als bedreigingen waren bedoeld. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat verzoeker tijdens een gesprek op 19 juni 2020 heeft aangegeven dat hij er zelf van is geschrokken hoe het incident uit de hand is gelopen.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake was van gevaar. Verweerder was dan ook bevoegd om een huisverbod op te leggen en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4.6.
Verzoeker voert aan dat het gevaar niet meer bestond ten tijde van het nemen van het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod en dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen.
4.7.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkenen blijven meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.
4.8.
De voorzieningenrechter constateert dat het partnergesprek pas heeft plaatsgevonden na het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod. Ook waren op dat moment nog geen veiligheidsafspraken gemaakt en was de hulpverlening nog niet gestart. Gelet hierop was het gevaar onverminderd aanwezig en was verweerder bevoegd om het huisverbod te verlengen.
4.9.
Daarna beoordeelt de voorzieningenrechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
Verzoeker voert aan dat het verlengen van het huisverbod in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De woning is zijn eigendom, hij is ziek en het huisverbod is slecht voor zijn psychische en lichamelijke gezondheid. Verzoeker heeft verder aangegeven dat het huisvestingsprobleem van achterblijfsters niet opgelost kan worden binnen de looptijd van het verlengde huisverbod.
4.10.
Verweerder heeft bij de belangenafweging laten meewegen dat iedereen die in de woning woont, staat ingeschreven op het adres van de woning en dus het recht heeft om in de woning te wonen. Hoewel de situatie niet ideaal is, heeft verzoeker een alternatieve plaats waar hij kan verblijven. Het is de eigen keuze van verzoeker dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod voor een pleger bed. Verder heeft verweerder laten meewegen dat verzoeker door het huisverbod niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, in aanmerking genomen dat verzoeker de agressor is die de situatie heeft laten escaleren.
Gelet hierop heeft verweerder de belangen van achterblijfsters bij rust en veiligheid kunnen laten prevaleren boven het belang van verzoeker bij terugkeer in de woning en heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om het huisverbod te verlengen.
4.11.
Tenslotte moet beoordeeld worden of er op dit moment (ex nunc) aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen.
Inmiddels heeft een partnergesprek plaatsgevonden waarin veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De veiligheidsafspraken zien, door de verwarring die kennelijk is ontstaan tijdens het gesprek tussen verzoeker en de aanwezig hulpverleners, enkel op de periode na het aflopen van het verlengde huisverbod. Dit blijkt ook uit de afspraak die is gemaakt dat er wellicht nog een tweede partnergesprek zou worden ingepland voor het aflopen van het verlengde huisverbod. Tijdens het gesprek is verder gebleken dat de terugkeer van verzoeker naar de woning op dat moment nog niet aan de orde was omdat beiden (verzoeker en zijn ex-partner) nog hoog in hun emoties/spanningen zaten.
Gelet hierop is het gevaar op dit moment nog steeds aanwezig. Voor opheffing van het huisverbod per vandaag ziet de voorzieningenrechter dan ook, mede gelet op het feit is dat niet bekend is hoe de verhouding tussen verzoekers en achterblijvers op dit moment is, geen aanleiding.
4.12.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder ter zitting heeft toegezegd zo snel mogelijk een tweede partnergesprek te plannen om te kijken of verzoeker, eerder dan na afloop van het verlengde huisverbod, terug kan keren naar de woning.
4.13.
Het voorgaande betekent dat de beroepen ongegrond zijn.
4.14.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
4.15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A.F.H. Domenie, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: