ECLI:NL:RBROT:2021:10137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
ROT_20_4256
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Wajong-uitkering en opleidingsniveau van eiseres

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 21 oktober 2021, staat de aanvraag van eiseres om een Wajong-uitkering centraal. Eiseres, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, heeft in 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De aanvraag werd afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiseres niet meer dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de beoordeling van haar opleidingsniveau onjuist is en dat zij niet in haar algemene dagelijkse levensbehoeften kan voorzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige onvoldoende hebben gemotiveerd waarom eiseres voldoet aan opleidingsniveau 2, aangezien zij het basisonderwijs niet heeft voltooid. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en dat het niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen, met een termijn van vier weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 oktober 2021 en is gedaan door rechter F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier H.M. Hsu. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar kan dit wel tegelijkertijd met een eventuele einduitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4256

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. H.H. Veurtjes,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres], heeft op 10 juli 2019 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Op het aanvraagformulier heeft eiseres vermeld dat zij een posttraumatische stressstoornis heeft, zwakbegaafd is, een depressie, een hartritmestoornis, een rughernia en fybromyalgie heeft.
2.1.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerders verzekeringsarts onderzoek verricht. In zijn rapportage van 14 augustus 2019 heeft hij geconcludeerd dat eiseres vanaf haar zeventiende en achttiende verjaardag doorlopend beperkingen had als gevolg van ziekte of gebrek. Eiseres is aangewezen op werkzaamheden conform de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 14 augustus 2019, geldig vanaf 12 augustus 2019.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft hierna in zijn rapportage van 16 oktober 2019 met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres beoordeeld in welke mate eiseres arbeidsongeschikt is te achten op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De arbeidsdeskundige heeft in dit verband overwogen dat eiseres ten tijde van haar achttiende verjaardag en vijf jaar daarna geschikt is voor de functies Inpakker machinaal (SBC-code 111170), Assemblage medewerker (SBC-code 111180), Samensteller hydraulische comp (SBC-code 265110), Hulparbeider cartonnage (SBC-code 268040) en Stikster meubelbekleding (SBC-code 272010). De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiseres ten tijde van haar achttiende verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was, namelijk 15,42%.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Verweerder heeft bepaald dat eiseres geen Wajong-uitkering krijgt, omdat zij niet een heel jaar lang meer dan 25% arbeidsongeschikt was.
3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiseres haar medische situatie op de beoordelingsdata heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport van 10 juni 2020 tot de conclusie gekomen dat eiseres per 4 maart 1988 en 4 maart 1993 iets zwaarder beperkt was dan dat de primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom op 10 juni 2020 een nieuwe FML opgesteld.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 23 juni 2020 naar aanleiding van de nieuwe FML geconcludeerd dat de functies nog steeds geschikt zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres ten tijde van haar achttiende verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt was, namelijk 17,84%.
3.3.
Verweerder heeft hierna, met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bestreden besluit genomen.
4. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert hiertoe het volgende aan. Eiseres voert aan dat er een onjuiste maatstaf is aangelegd. Eiseres dient namelijk te worden beoordeeld naar de maatstaven van de AAW en niet de Wajong. Voorts stelt eiseres dat verweerder ten onrechte haar opleidingsniveau heeft vastgesteld op niveau 2. Eiseres heeft het basisonderwijs niet voltooid. Zij heeft op een school voor (zeer) moeilijk lerende kinderen gezeten en dit is niet te vergelijken met de inhoud en het niveau van het toenmalig lager onderwijs. Voorts stelt eiseres dat zij door het door haar gevolgde vervolgonderwijs niet veel wijzer is geworden, zodat dit niet gelijkgesteld kan worden met enkele jaren vervolgonderwijs zoals bedoeld in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Daarnaast stelt eiseres dat zij niet in haar algemene dagelijkse levensbehoefte heeft kunnen voorzien, omdat zij niet zelfredzaam was.
5. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatste waar hij waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk kan verdienen.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij zeventien jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
6. De rechtbank ziet geen grond voor de stelling van eiseres dat er een onjuiste maatstaf is aangelegd. Omdat eiseres is geboren vóór 1 januari 1980, moet de aanvraag van eiseres worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de AAW, de voorganger van (onder meer) de Wajong (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111). Dit heeft verweerder ook onderkend en heeft het juiste beoordelingskader toegepast. Dat in het bestreden besluit artikel 2.3 van de Wajong is opgenomen, maakt dit niet anders. Verweerder heeft in zijn verweerschrift nog toegelicht dat dit per abuis is gebeurd. De rechtbank volgt verweerder hierin.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet in haar algemene dagelijkse levensbehoefte heeft kunnen voorzien omdat zij niet zelfredzaam was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 juni 2020 toegelicht dat gesteld kan worden dat eiseres wel een zelfstandig huishouden heeft gevoerd vanaf haar achttiende jaar, maar dat door de combinatie van verminderde begaafdheid en het ontbreken van voldoende steun vanuit haar ouderlijk gezin niet gesteld kan worden dat zij als volledig zelfstandig verantwoordelijk functionerend gezien kan worden op haar zestiende tot achttiende jaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vervolgens vast dat zowel ten aanzien van het lichamelijk als het geestelijk functioneren informatie ontbreekt van die tijd, zodat niet duidelijk is wat haar mogelijkheden en beperkingen waren tussen haar zeventiende en achttiende jaar. De rechtbank overweegt dat de bewijslast en het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag, zoals hier aan de orde, bij de aanvrager ligt, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de jaren steeds moeilijker is vast te stellen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2565). Hieruit vloeit voort dat slechts beperkingen kunnen worden aangenomen voor zover de wel beschikbare medische gegevens daartoe voldoende grondslag vormen. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd, zodat reeds daarom haar betoog faalt.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte haar opleidingsniveau heeft vastgesteld op niveau 2, overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet afdoende gemotiveerd waarom eiseres voldoet aan opleidingsniveau 2. Uit het CBBS volgt dat sprake is van opleidingsniveau 2 als het basisonderwijs is voltooid met daarbij eventueel enkele jaren vervolgonderwijs. De primaire arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat eiseres het basisonderwijs niet heeft voltooid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres het basisonderwijs wel heeft voltooid. De rechtbank stelt vast dat deze twee conclusies niet met elkaar overeenkomen waardoor niet zonder meer kan worden vastgesteld dat eiseres het basisonderwijs wel heeft voltooid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 juni 2020 aangegeven dat eiseres verschillende functies heeft gehad, onder meer als schoonmaakster, als beheerder van een speeltuin en als gastvrouw. Het enkel noemen van de verschillende functies die eiseres heeft vervuld zonder daarbij een nadere motivering te geven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het niet voltooien van het basisonderwijs op één lijn is te stellen met de opgebouwde werkervaring en dus dat sprake is van opleidingsniveau 2.
8.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen en berust het niet op een deugdelijke motivering.
8.3.
Het bestreden besluit is daarom in strijd is met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, dient de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te beoordelen en afdoende te motiveren of niveau 2 het juiste opleidingsniveau is voor eiseres. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder zitting uitspraak doen op het beroep.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.