In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker op 28 juni 2021. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 13,79% aan de preferente schuldeisers en 6,84% aan de concurrente schuldeisers wilde betalen. Tien van de dertien schuldeisers stemden in met de regeling, maar drie schuldeisers, waaronder [naam schuldeiser 1] en [naam schuldeiser 2], weigerden hun instemming. De rechtbank heeft de schuldeisers opgeroepen om hun standpunten ter zitting toe te lichten, maar zij zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het iedere schuldeiser vrijstaat om 100% van zijn vordering te eisen. De aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, wat het belang van de weigerende schuldeisers bevestigt. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. De rechtbank concludeert dat het voorstel van verzoeker niet het uiterste is waartoe hij in staat moet worden geacht, gezien de beperkte inspanningen die hij heeft geleverd om werk te vinden en de onvoldoende onderbouwing van zijn redenen voor het niet solliciteren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank adviseert verzoeker om opnieuw een schuldregeling aan te bieden zodra hij kan aantonen dat hij voldoende solliciteert naar betaald werk. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier.