ECLI:NL:RBROT:2021:107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/1859
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op basis van vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de korpschef van de Nationale Politie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor herleving van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BWWU), welke was afgewezen door de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1991 in dienst was bij de Nationale Politie en eervol ontslag had gekregen wegens ziekte. Eiseres ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW), maar deze werd beëindigd en omgezet naar een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij volledig arbeidsongeschikt was verklaard.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waarbij zij stelde dat de eerdere beslissing van Loyalis, waarin het recht op BWWU was uitgewerkt, haar het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat zij recht had op deze uitkering tot 11 juni 2024. De rechtbank oordeelde echter dat deze beslissing slechts een uitwerking was op basis van de omstandigheden op dat moment en dat de voorwaarden voor de BWWU duidelijk waren vastgelegd in de regelgeving. Eiseres had moeten begrijpen dat een wijziging in haar omstandigheden, zoals het ontvangen van een WIA-uitkering in plaats van een WW-uitkering, invloed zou hebben op haar recht op BWWU.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gerechtvaardigd vertrouwen en dat de afwijzing van de aanvraag door de verweerder terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker,
en

de korpschef van de Nationale Politie, verweerder,

gemachtigde: mr. R.E.W. Notermans.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor herleving van de bovenwettelijke uitkering afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres was sinds 1991 bij verweerder in dienst. Verweerder heeft eiseres met ingang van 20 december 2012 wegens ziekte eervol ontslag verleend. Eiseres was tot die datum in de functie van medewerker callcenter aangesteld.
1.2
Bij besluit van 6 februari 2013 heeft het UWV aan eiseres met ingang van
21 december 2012 een uitkering in de zin van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Bij besluit van 30 oktober 2013 is deze uitkering met ingang van 6 november 2013 beëindigd en is aan eiseres vanaf die datum een uitkering in de zin van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 12 december 2013 is de WW-uitkering van eiseres voortgezet per 5 december 2013, omdat zij zich beter heeft gemeld.
1.3
Op 11 december 2013 heeft eiseres een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BWWU) aangevraagd.
Hierop heeft Loyalis (namens verweerder, destijds onderdeel uitmakend van APG) bij brieven van 15 januari 2015 het recht van eiseres op een BWWU uitgewerkt.
1.4
Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft het UWV de WW-uitkering van eiseres met ingang van 19 september 2015 beëindigd en haar een uitkering in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. Eiseres is vanaf deze datum volledig arbeidsongeschikt.
1.5
Bij besluit van 18 februari 2016 heeft APG (de uitvoeringsinstantie namens verweerder als voormalig werkgever van eiseres) gelet op voormelde UWV-beslissing van
21 oktober 2015 de BWWU van eiseres met ingang van 19 september 2015 beëindigd, omdat eiseres vanaf die datum volledig arbeidsongeschikt is. In dit besluit is de volgende passage opgenomen:
Wordt uw arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 80-100%?
Vraagt u dan eerst een werkloosheidsuitkering aan bij UWV WERKbedrijf. Nadat u van het UWV een
WW-beslissing hebt ontvangen, kunt u contact opnemen met APG voor een eventuele voortzetting van uw bovenwettelijke uitkering.”
1.6
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft het UWV aan eiseres aangegeven dat zij met ingang van 1 mei 2017 in aanmerking komt voor een vervolguitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA), met een arbeidsongeschiktheidspercentage van
65-80%. Bij besluit van 13 juni 2017 heeft het UWV dit percentage met ingang van
1 september 2017 vastgesteld op 75,68%. Dit had geen wijziging van de WIA-uitkering tot gevolg.
1.7
Op 6 augustus 2018 heeft eiseres APG verzocht om toekenning van de aansluitende uitkering over de periode vanaf 13 juni 2017 tot en met 11 juni 2024, omdat haar arbeids-ongeschiktheidspercentage op 75,68% is vastgesteld. Dit verzoek heeft APG met het primaire besluit afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft APG het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op een BWWU, omdat zij geen WW-uitkering maar een WIA-uitkering ontvangt. Ook slaagt volgens verweerder het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet.
2.1
De rechtbank stelt aan de hand van de beroepsgronden en wat tijdens de zitting is besproken vast dat partijen het er met elkaar over eens zijn dat eiseres voor een percentage van 75,68% arbeidsongeschikt is, dat zij geen aanspraak op een WW-uitkering maakt en dat zij een WIA- uitkering ontvangt.
Ook zijn partijen het met elkaar eens dat uit het Besluit bovenwettelijke werkloosheids-uitkering politie (BBWP) blijkt dat eiseres geen recht op een BWWU heeft.
Partijen zijn het niet met elkaar eens over de vraag of verweerder met het bestreden besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. De rechtbank beperkt zich tot deze vraag.
2.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in 2019 een nieuw stappenplan heeft uiteengezet voor het toetsen van een beroep op het vertrouwensbeginsel en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich bij dit stappenplan aangesloten (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van
29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, en de uitspraken van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351, 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559 en 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1844).
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moeten – kort samengevat, voor zover relevant – de volgende stappen worden gezet:
Stap 1
Als eerste moet de vraag worden beantwoord of de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
Stap 2
Als tweede moet de vraag worden beantwoord of de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
Stap 3
Is er sprake van een gerechtvaardigde verwachting, dan moet de vraag worden beantwoord of er zwaarder wegende belangen zijn, zoals strijd met de wet, het algemeen belang of belangen van derden, die er aan in de weg staan dat aan de gerechtvaardigde verwachting moet worden voldaan.
Beslissing van 15 januari 2014
3
3.1
Eiseres betoogt dat de beslissing van Loyalis van 15 januari 2014 bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij tot 11 juni 2024 recht op een BWWU heeft, omdat in deze beslissing de BWWU tot die datum is toegekend en er verder geen enkel voorbehoud op dit recht is gemaakt.
3.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog.
Juist is dat in de beslissing van 15 januari 2014 is vermeld dat eiseres tot 11 juni 2024 recht op een BWWU heeft. Echter, dit is slechts de uitwerking van dit recht op basis van de omstandigheden op dat moment. In dat kader stelt verweerder terecht dat het niet uitvoerbaar is om bij de toekenning van de BWWU alle mogelijke toekomstige scenario’s uit te werken.
De rechtbank acht het dan ook voldoende dat verweerder naar de regelgeving verwijst waarin de voorwaarden zijn genoemd. Uit deze regeling, het BBWP, blijkt duidelijk welke voorwaarden aan de toekenning van de BWWU zijn verbonden, waaronder de koppeling van de BWWU aan het recht op een WW-uitkering. Deze koppeling heeft eiseres tijdens de zitting ook bevestigd. Het BBWP is gepubliceerd en van eiseres had dan ook mogen worden verwacht dat zij deze regeling had geraadpleegd. Daarnaast is, zo blijkt ook uit de beslissing van 15 januari 2014, het recht van eiseres op een BWWU beëindigd in de periode dat zij geen WW-uitkering maar een Ziektewetuitkering ontving.
Dit geheel maakt dat het eiseres duidelijk had behoren te zijn dat een wijziging in haar omstandigheden tot een wijziging van het in de beslissing van 15 januari 2014 uitwerkte recht op een BWWU zou kunnen leiden. Eiseres kon redelijkerwijs uit de beslissing van
15 januari 2014 dan ook niet afleiden dat zij onder alle omstandigheden tot 11 juni 2024 voor een BWWU in aanmerking zou kunnen komen.
Beslissing van 18 februari 2016
4
4.1
Eiseres betoogt dat de beslissing van APG van 18 februari 2016 bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij tot 11 juni 2024 recht op een BWWU heeft, omdat in deze beslissing is vermeld dat de BWWU kan herleven als het arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 80% daalt. Eiseres had op dat moment al (bijna) geen recht op een WW-uitkering meer en zij hoefde zich niet te beseffen dat zij daardoor niet meer voor een BWWU in aanmerking kwam.
4.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog.
In de beslissing van 18 februari 2016 wordt duidelijk aangegeven dat eiseres eerst een
WW-uitkering moet aanvragen, waarna zij met APG contact kan opnemen voor een eventuele voorzetting haar BWWU. Uit deze formulering blijkt logischerwijs dat eiseres alleen als zij recht op een WW-uitkering heeft voor de voorzetting van de BWWU in aanmerking zou kunnen komen en dat zelfs de toekenning van een WW-uitkering niet automatisch tot de toekenning van een BWWU leidt. Van een toezegging of een daarmee gelijkgestelde andere handeling dat eiseres voor een BWWU in aanmerking komt, is in de beslissing van 18 februari 2016 dan ook geen sprake.
Daarnaast geldt ook hiervoor dat eiseres zelf het BBWP had kunnen raadplegen en dat daarin, zoals zij ook heeft bevestigd, het recht op een BWWU met het recht op een
WW-uitkering is gekoppeld. Gelet op deze koppeling is het niet van belang of eiseres op het moment van de beslissing van 18 februari 2016 (bijna) geen WW-uitkering meer ontving. Duidelijk is dat zonder de WW-uitkering de BWWU niet kan herleven.
Mondelinge toezegging
5
5.1
Indien en voor zover eiseres betoogt dat haar telefonisch toezeggingen zijn gedaan ten aanzien van haar recht op een BWWU tot 11 juni 2024, volgt de rechtbank eiseres daar niet in. Dergelijke telefonische toezeggingen heeft verweerder betwist en in de stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden dat eiseres telefonisch iets is toegezegd.
Conclusie
6
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 januari 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.