ECLI:NL:RBROT:2021:10708

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/1600
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete wegens het afleveren van een diergeneesmiddel zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met de verkoop van diergeneesmiddelen, kreeg op 7 september 2018 een boete van € 5.000,- opgelegd wegens het afleveren van het diergeneesmiddel Snotmix zonder de vereiste vergunning. Dit besluit werd door de minister gehandhaafd in een bestreden besluit van 14 februari 2020. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij ontkende het middel Snotmix te hebben geleverd en stelde dat het om Wormmix ging. Tijdens de zitting op 18 augustus 2021 werd de eiseres vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van haar gemachtigde. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen beoordeeld en geconcludeerd dat de eiseres inderdaad het middel Snotmix heeft afgeleverd zonder vergunning, wat in strijd is met artikel 2.19 van de Wet dieren. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete terecht was en dat de risico's voor de volksgezondheid en diergezondheid bij het afleveren van een dergelijk middel zonder vergunning niet gering zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete van € 5.000,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [vestigingsplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. D. Tanke,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 5.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 14 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021 in Dordrecht. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, [naam 1] , die heeft waargenomen, bijgestaan door [naam 2] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen, die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
In het rapport van bevindingen van 1 juni 2018 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) gerapporteerd dat op 19 februari 2018 een melding is binnen gekomen van een mogelijk geval van papegaaienziekte bij een rode edelpapegaai die was verkocht door de dierenspeciaalzaak [naam zaak] in [vestigingsplaats zaak] . Nadat de papegaai ziek was geworden heeft de eigenaar van [naam zaak] een flesje Baytril (een antibioticum) gekregen om de vogel te behandelen. Naar aanleiding van deze melding hebben twee toezichthouders van de NVWA op 19 februari 2018, een bezoek gebracht aan die dierenspeciaalzaak. Daar zijn o.a. in (zes) potten de diergeneesmiddelen [naam geneesmiddel] (hierna: [naam geneesmiddel]), in één pot (doxycycline) Snotmix (hierna: Snotmix) en in één pot en éen flesje het diergeneesmiddel Baytril aangetroffen: alle antibiotica voor de behandeling van ziekten bij onder meer vogels. Tijdens het verhoor daarover heeft [naam 3] verklaard dat hij de potten met de doxycycline (dus de [naam geneesmiddel] en de Snotmix) heeft gekocht van [naam 2] van [naam eiseres] .
Vervolgens heeft de toezichthouder op 20 februari 2018 [naam 2] verhoord.
Die heeft tijdens dit verhoor het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik ca. een halfjaar tot driekwart jaar geleden Snotmix voor [naam zaak] heb meegenomen. Ik heb mogelijk ook een potje doxycycline voor hem meegenomen. Ik heb de Snotmix en de doxycycline gekocht bij [naam 4] te [plaatsnaam] . [naam 4] stond op de kleinveemarkt te Barneveld. Hij verkoopt het daar gewoon op de kraam. Het ligt bij hem tussen de vitaminepreparaten en andere middelen. Ik weet niet wat ik voor de middelen heb betaald aan [naam 4] . Ik zal de middelen wel hebben verrekend met andere handel van [naam zaak] . Ik heb de spullen meegenomen voor [naam zaak] als een vriendendienst. U toont mij een foto van het potje Snotmix. Dat is de Snotmix welke ik voor [naam zaak] heb meegenomen.
Nu ik er nog eens over nadenkt heb ik volgens mij géén potje doxycycline meegenomen voor [naam zaak] maar een zakje met doxycycline. Volgens [naam 4] zit er in het zakje een sterker middel dan in het potje. Nogmaals ik heb er géén aankoopbon van.
Ik vind het zwaar overtrokken dat als ik van de markt een vrij verkrijgbaar product meeneem als vriendendienst en aflever aan [naam zaak] dan als verdachte wordt gezien. Ik wist niet dat dit niet mocht. Ik heb het ter goede trouw gedaan. Daarnaast wil ik nog aangeven dat ik het niet onder mijn bedrijf [naam eiseres] heb gedaan maar als privé persoon.”
[naam 3] heeft tijdens een tweede verhoor, op 22 februari 2018, bevestigd dat [naam 2] alleen een potje Snotmix en een zakje doxycycline voor hem heeft meegenomen. Van de zes potjes [naam geneesmiddel] weet [naam 3] niet meer van wie hij deze heeft gekocht.
Bij het rapport van bevindingen zitten de volgende bijlagen:
1. een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming ex artikel 94 Sv., dat betrekking heeft op [naam 3] ;
2. een proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming ex artikel 94 Sv. (overzichtslijst);
3. een aantal foto’s van de tijdens de controle op 19 februari 2018 aangetroffen diergeneesmiddelen;
4. uittreksels van de Kamer van Koophandel van de eenmanszaak [naam zaak] en van het bedrijf van eiseres;
5. Bewijs van ontvangst van in beslag genomen voorwerpen/administratie, dat betrekking heeft op de in beslag genomen diergeneesmiddelen bij [naam zaak] .
2.2.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 7 september 2018 aan eiseres een boete van
€ 5.000,- opgelegd wegens het plegen van het volgende beboetbare feit: eiseres heeft een diergeneesmiddel (met de werkzame stof doxycycline) afgeleverd zonder in het bezit te zijn van een vergunning. Eiseres wordt verweten dat zij aan de dierenspeciaalzaak [naam zaak] in [vestigingsplaats zaak] dat middel heeft afgeleverd. Dat is verboden, in artikel 2.19 van de Wet dieren, tenzij je daarvoor een vergunning hebt (lid 1) of tenzij het een zogenoemd aangewezen geneesmiddel betreft (lid 2).
Eiseres heeft geen vergunning voor het leveren van het betreffende diergeneesmiddel en dat is ook niet aangewezen in genoemde zin. Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 2.19, eerste en tweede lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.1, eerste en tweede lid, van het Besluit diergeneesmiddelen.
[naam 3] heeft ook een boete gekregen. Maar daarover gaat het in dit beroep niet.
2.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete van € 5.000,- gehandhaafd.
3. Eiseres heeft in de zienswijze en in bezwaar alsnog ontkend dat zij [naam geneesmiddel] en Snotmix heeft geleverd. Het ging alleen om Wormmix. [naam 3] heeft die verklaring bevestigd, aldus eiseres. Zij stelt dat de overtreding niet is bewezen.
Eiseres verwijst naar de zienswijze waarin zij haar tijdens het verhoor op 20 februari 2018 afgelegde verklaringen heeft ingetrokken, omdat deze verklaringen onjuist waren. Omdat de verpakking van het potje Wormmix en het zakje Wormmix van de firma [naam bedrijf 1] sterk lijken op de verpakking van het potje Snotmix en het zakje doxycycline is eiseres tijdens het verhoor op 20 februari 2018 op het verkeerde been gezet.
3.1.
[naam 2] en [naam 3] zijn dus beiden op hun aanvankelijke tijdens het verhoor afgelegde verklaringen teruggekomen. Volgens deze latere verklaringen zou het niet om [naam geneesmiddel] en Snotmix gaan, maar om Wormmix, dat [naam 2] bij de firma [naam bedrijf 2] in [plaatsnaam] op de kleinveemarkt in Barneveld zou hebben gekocht.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen.
Op grond van vaste rechtspraak mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van een aanvankelijk tegenover een toezichthouder afgelegde verklaring, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden dat op dit algemene beginsel een uitzondering moet worden gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken. In dit kader is van belang dat de aanvankelijke verklaringen van [naam 2] en van [naam 3] in grote mate met elkaar overeenkomen. Verder vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat het middel Wormmix op een kleinveemarkt in Barneveld zou zijn gehaald, zoals namens eiseres is gesteld. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat Wormmix een makkelijk verkrijgbaar middel is. Dat geldt niet voor de middelen [naam geneesmiddel] en Snotmix. Daarom ligt het meer voor de hand dat het in dit geval om die middelen ging. De stelling dat de etiketten van Snotmix en Wormmix erg op elkaar lijken maakt dat niet anders. Er is immers expliciet over de middelen doxycycline en Snotmix gesproken in het verhoor op 20 februari 2018. Dan gaat het niet over etiketten. Daar komt nog bij dat de etiketten op de overgelegde foto’s relevant van kleur verschillen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of het verwijt van het leveren van de doxycycline de zes aangetroffen potten [naam geneesmiddel] betreft of een (niet aangetroffen) zakje met doxycycline (zoals [naam 2] al in zijn eerste verklaring heeft gecorrigeerd). Verweerder heeft immers de boete van € 5.000,- in ieder geval (ook) gebaseerd op de aflevering van het diergeneesmiddel Snotmix. Ten aanzien van de gestelde levering van dit middel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het rapport van bevindingen van 1 juni 2018 blijkt dat [naam 2] tijdens het verhoor van 20 februari 2018 heeft verklaard dat hij aan een derde ( [naam 3] ) als privépersoon een potje Snotmix heeft geleverd. Nadat de toezichthouder de verklaring van [naam 2] had voorgelezen, heeft hij in deze verklaring volhard. Vervolgens heeft [naam 3] als ontvanger van dit diergeneesmiddel op 22 februari 2018 tijdens het verhoor bevestigd dat hij een pot Snotmix bij [naam 2] heeft gekocht.
3.3.
Nu in voldoende mate vaststaat dat eiseres het diergeneesmiddel Snotmix heeft afgeleverd zonder in het bezit te zijn van de daarvoor vereiste vergunning, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres op basis van het rapport van bevindingen van 1 juni 2018 artikel 2.19, eerste en tweede lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.1, eerste en tweede lid, van het Besluit diergeneesmiddelen heeft overtreden.
Eiseres heeft betoogd dat de overtreding ten onrechte is toegeschreven aan eiseres, in plaats van aan [naam 2] , die het middel Snotmix als privépersoon aan [naam 3] zou hebben verkocht. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft ervan kunnen uitgaan dat het hier gaat om een overtreding begaan door een rechtspersoon, nu de diergeneesmiddelen volgens het rapport van bevindingen zijn verrekend met andere handel met de ontvanger van de betreffende diergeneesmiddelen. Hoewel in het rapport ook staat vermeld dat het volgens [naam 2] om een vriendendienst zou zijn gegaan, hebben zowel [naam 2] als [naam 3] verklaard over het verrekenen met andere handel, wat duidt op het handelen door eiseres als rechtspersoon. Dat het bedrijf van eiseres zich normaliter niet bezighoudt met het verkopen van diergeneesmiddelen maakt het voorgaande niet anders.
Verweerder was dus bevoegd om eiseres hiervoor een boete op te leggen.
4. Eiseres voert tot slot aan dat de opgelegde boete onevenredig hoog is en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het afleveren van één potje Snotmix zonder vergunning rechtvaardigt de hoogte van de boete volgens eiseres niet. Verder is volgens eiseres van belang dat [naam 3] dezelfde boete opgelegd heeft gekregen, terwijl beide overtredingen niet vergelijkbaar zijn. Bij [naam 3] zijn immers vele diergeneesmiddelen aangetroffen die niet zonder vergunning verkocht mochten worden.
4.1.
Over de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het kader waarin de op artikel 6 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.
De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 5000,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig.
Het gaat in deze zaak om een overtreding van een voorschrift dat is gesteld om de risico’s voor de diergezondheid en de volksgezondheid te beperken. Het gaat om het antibioticum doxycycline. Antibioticumgebruik geeft een risico op het ontstaan van resistentie bij de bacteriën die de ziekte (waarvoor het wordt gebruikt) veroorzaken. Dat zou ertoe kunnen leiden dat dat middel niet meer effectief kan worden ingezet tegen die bacteriën. Dat risico kan toenemen bij gebruik door niet-deskundigen. Omdat dezelfde middelen ook bij mensen worden toegepast kan dat daar dezelfde gevolgen hebben. Ook daar ontstaan steeds vaker resistenties. Handel en ondeskundig gebruik van deze middelen dient dus zoveel mogelijk te worden beperkt. Dat is de reden voor de hoogte van de boete.
Nu de risico’s van het afleveren zonder vergunning van het diergeneesmiddel Snotmix voor de diergezondheid en de volksgezondheid niet gering zijn, heeft verweerder de boete terecht niet verlaagd op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
De omstandigheid dat bij [naam 3] veel meer diergeneesmiddelen zijn aangetroffen, die niet zonder vergunning mochten worden verkocht, doet niet af aan de geconstateerde overtreding door eiseres.
Verder is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niet gebleken.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijk kader

de overtreding
Op grond van artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden een handeling te verrichten die ertoe strekt een diergeneesmiddel te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren, aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben, voor zover deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel.
Op grond van artikel 2.19, tweede lid, van de Wet dieren is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in voorkomend geval met EU-rechtshandelingen, aangewezen diergeneesmiddelen, of in bij of krachtens die die maatregel aangewezen gevallen.
Op grond van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet dieren is een gedraging die in strijd is met artikel 2.19 van de Wet dieren een overtreding.
Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren kan onze Minister een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen wordt een aanvraag van een vergunning voor groothandel in diergeneesmiddelen met betrekking tot het bezit van, handel in en verstrekking van diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren ingediend bij Onze Minister.
Op grond van het tweede lid van deze bepaling is het eerste lid tevens van toepassing op een aanvraag van een vergunning van kleinhandel.
de hoogte van de boete
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, behoort bij een overtreding van artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren (boetecategorie 4) een boetebedrag van € 5.000,-.
Op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving gehalveerd, indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken, gehalveerd.