In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde een wettelijke verhoging van zijn loon op grond van artikel 7:625 BW, omdat zijn werkgever het loon te laat had betaald. De werknemer was sinds 16 juni 2014 in dienst bij [gedaagde] en ontving een salaris van € 2.293,18 per vier weken. De arbeidsovereenkomst viel onder de CAO voor de Vleessector, die voorschrijft dat het loon uiterlijk de vierde werkdag na afloop van de betalingsperiode op de rekening van de werknemer moet zijn bijgeschreven.
De procedure begon met een dagvaarding op 19 mei 2021, waarin de werknemer zijn werkgever verzocht om de wettelijke verhoging te voldoen, evenals buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds januari 2020 het loon steeds te laat betaalde, wat in strijd is met de wettelijke en CAO-voorschriften. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van de werknemer om tijdige betaling, heeft [gedaagde] zijn handelwijze niet aangepast.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon volhouden dat hij afhankelijk was van informatie van opdrachtgevers voor de tijdige betaling van het loon. De rechter heeft de vordering van de werknemer toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging van € 3.439,77, buitengerechtelijke incassokosten van € 361,06, en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J.M. van Breevoort en is uitvoerbaar bij voorraad.