ECLI:NL:RBROT:2021:11936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
9148679
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energiekosten en (pre)contractuele informatieverplichtingen in een duurovereenkomst op afstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Innova Energie B.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. Innova vorderde betaling van € 221,61 van de gedaagde, die in gebreke was gebleven met de betaling van energiekosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst die tot stand was gekomen tussen de gedaagde en Flexenergie B.V., die failliet was gegaan. Innova had de debiteurenportefeuille van Flexenergie overgenomen en stelde dat de gedaagde op de hoogte was van deze overdracht. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat zij altijd haar energiekosten had betaald. De kantonrechter oordeelde dat Innova niet volledig had voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen, maar dat er desondanks sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst. De primaire vordering van Innova werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9148679 \ CV EXPL 21-13193
uitspraak: 10 september 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Innova Energie B.V.,
gevestigd te Delft en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 1 april 2021,
gemachtigde: J.J. Sikkema te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Innova’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 20 april 2021 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord, alsmede de bij die gelegenheid door haar overgelegde stukken;
  • de conclusie van repliek;
  • de e-mail van 9 augustus 2021 van [gedaagde].
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van het volgende uitgegaan.
2.1.
Tussen [gedaagde] en Flexenergie B.V. (hierna: ‘Flexenergie’) is via de website een overeenkomst tot stand gekomen, die inhoudt dat Flexenergie tegen betaling energie aan [gedaagde] levert. Gedurende de contractperiode, te weten op 22 oktober 2018, is het faillissement van Flexenergie uitgesproken.
2.2.
Innova heeft met instemming van de curator van Flexenergie op 23 oktober 2018 de debiteurenportefeuille van Flexenergie overgenomen. De vorderingen van Flexenergie zijn door middel van cessie overgedragen aan Innova en [gedaagde] is daarvan op de hoogte gesteld.
2.3.
In de periode van 23 maart 2018 tot en met 31 oktober 2018 heeft Flexenergie dan wel Innova energie geleverd aan het leveringsadres van [gedaagde] aan de Zaagmolenstraat 207b te Rotterdam.

3..De vordering

3.1.
Innova heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 221,61, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over de hoofdsom van € 173,50 vanaf 29 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 108,62 vermeerderd met de bij deze hoofdsom horende buitengerechtelijke incassokosten alsmede met de wettelijke (handels)rente over de hoofdsom van € 108,62, vanaf de datum van verzuim respectievelijk vanaf 30 dagen na factuurdatum c.q. vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
primair en subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, alsmede de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Innova - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd.
3.2.2.
[gedaagde] is in gebreke gebleven met de betaling van de termijnnota voor de maand oktober 2018 met factuurdatum 21 september 2018 ten bedrage van € 75,30. Tevens is na het einde van het contract met Flexenergie een eindnota opgemaakt, waaruit blijkt dat de kosten van het werkelijke verbruik hoger waren dan de reeds betaalde maandtermijnen. Derhalve is een eindnota ten bedrage van € 98,20 opgemaakt met factuurdatum 24 december 2018. [gedaagde] is ook in gebreke gebleven met het betalen van deze eindnota. Het totaal van de gevorderde bedragen betreft daarmee € 173,50 aan hoofdsom.
3.2.1.
Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tussen Flexenergie en [gedaagde] tot stand is gekomen, baseert Innova subsidiair haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking. Het daadwerkelijke verbruik volgt uit de door Innova overgelegde facturen, waarbij op de specificatie te zien is hoeveel elektriciteit en gas is geleverd. De hoogte van de te vorderen schade is daarmee gelijk aan de primaire vordering.
3.2.2.
Innova voert verder aan dat, indien de kantonrechter van oordeel is dat de schade niet gelijkstaat aan de primaire vordering, Innova de geleden schade berekent volgens een andere methode. Het verbruik van [gedaagde] is daarbij afgezet tegen de kosten (zonder winstmarge) van gas en elektra, waarbij een berekening moet worden gemaakt waarbij de eenheden van gas en elektra rekenkundig verminderd dienen te worden met de (winst)marge van Innova, te weten: € 0,008 per kWh voor elektra en € 0,08 per m3 voor gas. Gelet op het verbruik van [gedaagde] betreft dit een totale vermindering ten opzichte van de primaire vordering van € 64,88. Subsidiair vordert Innova daarom € 108,62.
3.2.3.
Wegens de vertraging in de betaling is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd. Primair vordert Innova wettelijke rente over de hoofdsom ter hoogte van € 173,50. Die rente bedraagt tot 29 maart 2021 € 8,11. Als de primaire vordering niet wordt toegewezen, vordert Innova wettelijke rente over de subsidiaire vordering ter hoogte van € 108,62 vanaf de datum van verzuim c.q. 30 dagen na de respectievelijke factuurdata, althans de datum van deze dagvaarding tot aan die der algehele betaling. Door de wanbetaling van [gedaagde] zag Innova zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Die kosten ten bedrage van € 40,00 komen op grond van artikel 6:96 lid 5 BW voor rekening van [gedaagde].

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de feiten waarop de vordering is gebaseerd in zoverre betwist dat zij heeft aangevoerd dat zij als klant van Energieflex altijd de in rekening gebrachte energiekosten betaalde. Sinds 2018 zijn dit maandelijkse bedragen ter hoogte van € 75,00. Zij kan zich niet voorstellen dat er een betalingsachterstand is. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] twee betalingsbewijzen overgelegd, namelijk een rekeningafschrift van een betaling ad € 150,00 ten name van Innova Energie op 29 januari 2019 en een betaling ad € 75,30 ten name van Energieflex op 30 oktober 2018.

5..De beoordeling

(Pre)contractuele informatieverplichtingen (algemeen)
5.1.
De vordering is gebaseerd op een duurovereenkomst op afstand dan wel buiten de verkoopruimte tussen een handelaar en een consument en betreft het leveren van energie door een handelaar aan een consument.
5.2.
Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument worden voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m en 6:230t (voor overeenkomsten buiten de verkoopruimte) respectievelijk artikel 6:230m en artikel 6:230v (voor overeenkomsten op afstand) Burgerlijk Wetboek (BW). Kort gezegd bepaalt artikel 6:230m BW welke informatie moet worden verstrekt en artikel 6:230t respectievelijk artikel 6:230v BW de wijze waarop die informatie moet worden gegeven. Eén en ander kan verschillen naar gelang de aard en de inhoud van de overeenkomst. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er op dat punt geen verweer is gevoerd.
Inhoud van de informatie
5.2.1.
Volgens genoemde bepalingen moet de handelaar de consument voordat deze gebonden is aan de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren over onder meer de voornaamste kenmerken van de zaak of dienst, de identiteit van de handelaar, waar en hoe de handelaar kan worden bereikt, de totale prijs en/of de wijze van berekening daarvan en de eventuele bijkomende kosten, de mogelijkheid van herroeping, de duur van de overeenkomst en/of de voorwaarden voor het opzeggen daarvan en voor zover van toepassing de minimumduur van de verplichtingen voor de consument. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat dit slechts een samenvatting is van de kern van deze bepalingen en dat handelaren gehouden zijn om de toepasselijke bepalingen steeds volledig na te leven. Verwezen wordt naar hetgeen in de genoemde bepalingen verder is vermeld. Afhankelijk van de aard van de overeenkomst wordt meer of minder informatie verlangd, maar in het algemeen kan worden gezegd dat ter zake de onderhavige overeenkomsten in ieder geval de informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 sub a, b, c (met dien verstande dat ten minste het e-mailadres en/of telefoonnummer van de handelaar moet zijn verstrekt), e, h, o, p en – indien de aard van de overeenkomst daartoe aanleiding geeft – r en s essentiële (dat wil zeggen: cruciaal voor de wils- en besluitvorming van de consument) informatie betreft en dat die informatie dus zonder meer moet worden verstrekt.
Wijze van informeren
5.2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet de consument tijdens het bestel/aanmeldproces stap voor stap langs de hiervoor genoemde informatie worden geleid, zodat er geen misverstand over kan bestaan dat de gemiddelde consument deze informatie bewust onder ogen heeft gekregen. De handelaar kan niet volstaan met het opnemen van deze informatie in algemene voorwaarden, zoals ook kan worden afgeleid uit de Kamerstukken.
5.2.3.
Artikelen 6:230t respectievelijk artikel 6:230v BW bepalen (kort weergegeven) dat de handelaar een afschrift of bevestiging van de overeenkomst (waaronder - indien van toepassing - de uitdrukkelijke, voorafgaande toestemming en de verklaring van de consument als bedoeld in artikel 6:230p sub g BW), alsmede alle verlangde (pre)contractuele informatie op een duurzame gegevensdrager aan de consument moet verstrekken. Dit moet gebeuren voor of bij het sluiten van de overeenkomst of binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst, maar in ieder geval voordat de dienst wordt uitgevoerd. Een duurzame gegevensdrager kan een brief zijn, een e-mailbericht, een pdf-bestand of zelfs een factuur, op voorwaarde dat daarin alle informatie is opgenomen. Opname in algemene voorwaarden of op de website volstaat niet. Ook een persoonlijk account op de website van de handelaar valt daar in beginsel niet onder, omdat dat (behoudens andersluidende gemotiveerde stellingen) de mogelijkheid openlaat voor de handelaar om de informatie eenzijdig te wijzigen.
5.2.4.
Verder geldt op grond van artikel 6:230v lid 3 BW dat de handelaar zijn elektronisch bestelproces zodanig moet inrichten dat de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze (al dan niet via een bestelknop) duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt, zulks op straffe van vernietigbaarheid van de overeenkomst. Ook over de voor de toetsing van dit punt relevante gegevens moet de kantonrechter beschikken.
Eiseres moet stellen en onderbouwen
5.2.5.
Eiseres moet stellen dat en hoe aan alle hiervoor genoemde verplichtingen is voldaan, zulks in ieder geval ten aanzien van de hiervoor besproken essentiële informatie en de onder het vorige kopje genoemde overige verplichtingen van de handelaar.
Dat geldt niet alleen als de eisende partij zelf de dienstverlenende partij is, maar ook als de eisende partij via een cessie of anderszins in de rechten van de dienstverlenende partij is getreden.
Eiseres zal haar stellingen met stukken moeten onderbouwen. Kort gezegd, eiseres moet inzichtelijk maken wat de consument onder ogen heeft gekregen en heeft verklaard en dat daarmee aan de genoemde wettelijke verplichtingen is voldaan. Daartoe zijn in ieder geval van belang:
  • een al dan niet in printscreens of uitdraai van een belscript vastgelegde (voorbeeld)weergave van het bestelproces dat de consument heeft doorlopen, waarin overzichtelijk en duidelijk is aangegeven (zo nodig - zeker waar het omvangrijke stukken betreft - met behulp van arceringen of een nadere toelichting in de stellingen) hoe en waar de betreffende informatie is verstrekt en aan de eis van artikel 6:230v lid 3 BW is voldaan. Als de bedoelde informatieverstrekking niet volgt uit de printscreens of het belscript, dan moet nader worden toegelicht en - waar mogelijk - met andere stukken worden onderbouwd dat en hoe de betreffende precontractuele verplichtingen dan wel zijn nageleefd.
  • een kopie of afschrift van de in het concrete geval aan gedaagde verstrekte duurzame gegevensdrager (een model of voorbeeld volstaat dus niet). Daarin moet overzichtelijk en duidelijk zijn aangegeven (zo nodig - zeker waar het omvangrijke stukken betreft - met behulp van arceringen of een nadere toelichting in de stellingen) hoe en waar de betreffende informatie is verstrekt dan wel bevestigd. Een persoonlijk account op de website van de handelaar volstaat niet als niet ten minste is gesteld en onderbouwd dat geen eenzijdige wijziging door de handelaar van de daar vermelde gegevens kan plaatsvinden.
  • de overeenkomst of (order)bevestiging.
Als toereikende stellingen en/of onderbouwing ontbreken, moet het er in beginsel voor worden gehouden dat niet aan de hiervoor genoemde verplichtingen is voldaan. Dat kan tot gevolg hebben dat (een deel) van de vordering moet worden afgewezen.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen in deze procedure
5.3.
Op basis van wat Innova in deze procedure heeft gesteld en onderbouwd, moet worden vastgesteld dat ten aanzien van in ieder geval de essentiële informatie niet (volledig) is voldaan aan de hiervoor besproken (pre)contractuele informatieverplichtingen.
5.4.
Innova heeft bij dagvaarding te kennen gegeven dat zij door het faillissement van Flexenergie vaak niet beschikt over de overeenkomsten gesloten tussen Flexenergie en haar consumenten. De totstandkoming van de overeenkomst moet in dat geval afgeleid worden uit telefoongesprekken, e-mail correspondentie of in het verleden verrichte betalingen door [gedaagde]. Innova verwijst daarvoor onder andere naar de aangeleverde leveringsovereenkomst afkomstig van FlexEnergie (productie 3 bij dagvaarding). De consumentgegevens op dit contract komen niet overeen met de thans bekende gegevens van [gedaagde]: de naam, geboortedatum en adresgegevens kloppen niet. Nu er geen daartoe strekkende overeenkomst in het geding is gebracht, kan niet beoordeeld worden in hoeverre aan de (pre-)contractuele informatieverplichtingen is voldaan. Bovendien heeft Innova niet anderszins gesteld dat de informatieverplichtingen in acht zijn genomen bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen partijen.
5.5.
De vraag is welke gevolgen dit voor de vordering moet hebben. De wet geeft niet steeds een duidelijke sanctie op een schending van de diverse informatieverplichtingen.
De kantonrechter zal daarom in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Amsterdam (ECLI:NL:RBNNE:2020:3353 en ECLI:NL:RBAMS:2020:6481) aan de Hoge Raad nog niet overgaan tot het verbinden van gevolgen aan het niet (in alle opzichten) voldaan hebben aan de hierboven besproken (pre)contractuele informatieverplichtingen, afgezien van het toepassen van de specifieke sancties die de wet op enkele van de informatieverplichtingen stelt, nu verder geen aanleiding bestaat te vermoeden dat de gevorderde hoofdsom onrechtmatig of ongegrond is. Daarbij is van belang de omstandigheid dat vaststaat dat [gedaagde] de levering van de energie zonder commentaar heeft aanvaard en genoten. [gedaagde] heeft het bestaan van de overeenkomst tussen FlexEnergie c.q. Innova niet betwist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat er sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen.
5.6.
[gedaagde] heeft bij mondeling verweer aangevoerd dat de gevorderde betalingsachterstand niet juist is. Zij heeft daartoe twee rekeningafschriften overgelegd, te weten een rekeningafschrift van een betaling van € 150,00 aan Innova op 29 januari 2019 en een betaling van € 75,30 op 30 oktober 2018 aan Energieflex.
Bij conclusie van repliek erkent Innova de ontvangst van deze betalingen, maar stelt dat de betaling van € 150,00 niet ziet op de onderhavige vordering, maar op de periode na 1 november 2018. Het bedrag van € 75,30 aan EnergieFlex is afgeboekt op de in deze procedure niet gevorderde maandtermijn van november 2018, aldus Innova. De door Innova aangevoerde stellingen zijn niet door [gedaagde] betwist. In rechte moet daarom worden uitgegaan van de juistheid van de gevorderde hoofdsom. De primaire vordering ten bedrage van € 173,50 zal dan ook worden toegewezen.
5.7.
Innova vordert de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW. Nu uit de dagvaarding niet is gebleken dat de vordering gebaseerd is op een handelsovereenkomst, zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen.
5.8.
Innova heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd. De kantonrechter stelt vast dat Innova voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Het gevorderde bedrag ter hoogte van € 40,00 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.9.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten zijn vastgesteld op € 126,00 aan griffierecht en € 89,44 aan exploot- en informatiekosten. Het salaris voor de gemachtigde van Innova wordt begroot op (2 punten à € 37,00) in totaal € 74,00.
5.10.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Innova tegen kwijting te betalen € 221,61, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 173,50 vanaf 29 maart 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Innova vastgesteld op:
  • € 215,44 aan verschotten;
  • € 74,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 37,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50724