Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Procesverloop
- verzoekschrift van verzoekster, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021, met bijlagen;
- het schriftelijke standpunt van de officier, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2021.
De officier stelt zich subsidiair op het standpunt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden met twaalf dagen. Het is voor de officier voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster daardoor immateriële schade heeft geleden waarvoor een schadevergoeding kan worden toegewezen van €10,- per dag dat de termijn is overschreden. Subsidiair meent de officier dat toegewezen kan worden € 120,- in totaal voor twaalf dagen.
3..Beoordeling
Onderdeel van het reguliere aansprakelijkheidsrecht is artikel 6:101 BW. Als vaststaat dat er een aanspraak is op een schadevergoeding, kan op grond van deze bepaling de omvang van de schadevergoeding worden verminderd. Die mogelijkheid bestaat indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde (in dit geval: de verzoekster) kan worden toegerekend. Voor dit toerekenen is relevant in welke mate de benadeelde (eigen) schuld heeft. Als er een dergelijk verwijt kan worden gemaakt aan de benadeelde, wordt mogelijk niet de gehele schade vergoed. Als geen verwijt kan worden gemaakt, dan blijft de vergoedingsplicht geheel in stand. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als voldoende aannemelijk is dat de schadeveroorzakende gedraging als gevolg van een psychische stoornis niet kan worden toegerekend aan de benadeelde. In het algemeen is het aan de schadeplichtige (in dit geval: de Staat) om aan te tonen dat sprake is van (eigen) schuld aan de zijde van de benadeelde en dat dit van invloed is geweest op de omvang van de schade (vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1733).