ECLI:NL:RBROT:2021:12128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/10/627190 / FA RK 21-7811
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij termijnoverschrijding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 december 2021, wordt een verzoek om schadevergoeding behandeld op basis van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.J. Schipper-de Bruijn, heeft een schadevergoeding aangevraagd omdat de officier van justitie de wettelijke termijn voor het indienen van een zorgmachtiging heeft overschreden. De rechtbank stelt vast dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz met twaalf dagen is overschreden, wat heeft geleid tot spanning en frustratie bij verzoekster. De officier van justitie heeft betoogd dat verzoekster zelf heeft bijgedragen aan deze termijnoverschrijding door contact te vermijden en niet mee te werken aan een medische beoordeling. De rechtbank oordeelt echter dat de officier onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim van eigen schuld. De rechtbank benadrukt dat het aan de schadeplichtige is om aan te tonen dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat verzoekster recht heeft op een schadevergoeding van € 120,-, zijnde € 10,- per dag voor de twaalf dagen dat de termijn is overschreden. De rechtbank veroordeelt de Staat tot betaling van dit bedrag aan verzoekster en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/627190 / FA RK 21-7811
Referentienummer: [nummer]
Beschikking van 3 december 2021 betreffende schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
in de zaak van:
[naam verzoekster],
hierna: verzoekster,
geboren op [geboortedatum verzoekster] te [geboorteplaats verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster],
advocaat mr. G.J. Schipper-de Bruijn te Spijkenisse.
t e g e n
de officier van justitievan het arrondissement Rotterdam,
hierna: officier.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het:
  • verzoekschrift van verzoekster, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2021, met bijlagen;
  • het schriftelijke standpunt van de officier, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2021.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de advocaat de officier verzocht akkoord te gaan met een schriftelijke afdoening van onderhavig verzoek. De officier heeft in reactie aangegeven al een schriftelijk standpunt te hebben ingediend en de advocaat gevraagd het verzoek (eerst) voor te leggen aan de rechtbank. De rechtbank heeft hierop aangenomen dat de officier heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van onderhavig verzoek. Er heeft dus geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2. Verzoek en verweer
2.1.
Verzoekster stelt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz met twaalf dagen is overschreden en verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Verzoekster stelt dat de termijnoverschrijding bij haar heeft geleid tot spanning en frustratie, zeker ook omdat zij ervan uitging dat geen zorgmachtiging meer zou worden aangevraagd. Verzoekster stelt dat een bedrag van € 10,- voor iedere dag dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden billijk is. Zij verzoekt aan haar een immateriële schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 120,-.
2.2.
De officier stelt zich primair op het standpunt dat het schadevergoedingsverzoek wegens een gebrek aan billijkheid afgewezen dient te worden, omdat verzoekster in grote mate heeft bijgedragen aan de termijnoverschrijding. De officier heeft daartoe aangevoerd
dat verzoekster contact afhield en niet te lokaliseren was waardoor een beoordeling door een onafhankelijk psychiater niet mogelijk was. De officier stelt dat Antes zich voldoende heeft ingespannen om verzoekster door een onafhankelijk psychiater te laten beoordelen. Daartoe is gesteld dat uit de medische verklaring zou blijken dat verzoekster niet op een uitnodiging (mogelijk voor 28 juni 2021) is verschenen. Toen verzoekster op 5 juli 2021 eenmaal in beeld was, weigerde zij in gesprek te gaan met de onafhankelijk psychiater en haar medewerking te verlenen aan diens beoordeling. Uit het e-mailbericht van Antes van 22 oktober 2021 blijkt dat diverse keren is geprobeerd met verzoekster in contact te komen maar dat zij niet in beeld was.
De officier stelt zich subsidiair op het standpunt dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden met twaalf dagen. Het is voor de officier voldoende aannemelijk geworden dat verzoekster daardoor immateriële schade heeft geleden waarvoor een schadevergoeding kan worden toegewezen van €10,- per dag dat de termijn is overschreden. Subsidiair meent de officier dat toegewezen kan worden € 120,- in totaal voor twaalf dagen.

3..Beoordeling

Termijnoverschrijding
3.1.
Op grond van artikel 5:16 lid 1 Wvggz deelt de officier zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na de schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz, mee aan partijen.
3.2.
Op 4 juni 2021 heeft de geneesheer-directeur verzoekster schriftelijk medegedeeld dat de officier heeft besloten een zorgmachtiging voor verzoekster voor te bereiden, zoals bedoeld in artikel 5:4 lid 2 onder a Wvggz. Vanaf dat moment is de termijn van vier weken zoals bedoeld in artikel 5:16 lid 1 Wvggz ingegaan, met 2 juli 2021 als uiterste datum. Op 15 juli 2021 heeft de officier medegedeeld dat hij van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan en op die datum is ook een verzoek voor een zorgmachtiging ingediend bij deze rechtbank.
3.3.
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de officier de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden. Tussen partijen staat vast dat het een termijnoverschrijding van twaalf dagen betreft.
Schadevergoeding
3.4.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat, indien de wet niet in acht is genomen door de officier of de rechter.
3.5.
De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoekster moet stellen dat zij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen haar schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ook een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken.
3.6.
De wetgever heeft termijnen gesteld, zodat psychiatrische patiënten, die een kwetsbare groep vormen, niet te lang in onzekerheid verkeren of en zo ja, welke zorg zij nodig hebben en of er zal worden overgegaan tot indiening van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
3.7.
De rechtbank oordeelt dat door de termijnoverschrijding verzoekster enige tijd in onzekerheid heeft verkeerd of er een zorgmachtiging zou komen waardoor zij spanning en frustratie heeft ervaren. Verzoekster wist niet waar zij aan toe was. Gelet hierop heeft het niet in acht nemen van de wet door de officier geleid tot immateriële schade bij verzoekster. Daarom kan in beginsel worden overgegaan tot het toekennen van schadevergoeding.
3.8.
Het primaire standpunt van de officier is om geen schadevergoeding toe te kennen omdat het aan verzoekster te wijten is dat de termijn is overschreden. De rechtbank leest hierin een beroep op eigen schuld.
Onderdeel van het reguliere aansprakelijkheidsrecht is artikel 6:101 BW. Als vaststaat dat er een aanspraak is op een schadevergoeding, kan op grond van deze bepaling de omvang van de schadevergoeding worden verminderd. Die mogelijkheid bestaat indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde (in dit geval: de verzoekster) kan worden toegerekend. Voor dit toerekenen is relevant in welke mate de benadeelde (eigen) schuld heeft. Als er een dergelijk verwijt kan worden gemaakt aan de benadeelde, wordt mogelijk niet de gehele schade vergoed. Als geen verwijt kan worden gemaakt, dan blijft de vergoedingsplicht geheel in stand. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als voldoende aannemelijk is dat de schadeveroorzakende gedraging als gevolg van een psychische stoornis niet kan worden toegerekend aan de benadeelde. In het algemeen is het aan de schadeplichtige (in dit geval: de Staat) om aan te tonen dat sprake is van (eigen) schuld aan de zijde van de benadeelde en dat dit van invloed is geweest op de omvang van de schade (vgl. HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1733).
3.9.
De rechtbank oordeelt dat de officier zijn stelling, dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van verzoekster, onvoldoende heeft onderbouwd. De officier heeft slechts gesteld dat verzoekster contact afhield, niet te lokaliseren was, niet op een uitnodiging is verschenen en éénmaal heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan een medische beoordeling. Daarnaast heeft de officier gesteld dat Antes zich voldoende heeft ingespannen om verzoekster door een onafhankelijk psychiater te laten beoordelen. Deze stellingen zijn onvoldoende voor het aannemen van eigen schuld aan de zijde van verzoekster. Ook als de juistheid van deze stellingen in rechte komen vast te staan, is er volgens de rechtbank geen sprake van dusdanig veel inspanningen om verzoekster te spreken en dat er eigen schuld aan haar zijde ontstaat nu zij daaraan niet heeft meegewerkt. Hierbij speelt verder een rol dat verzoekster op 5 juli 2021 heeft geweigerd mee te werken aan het medisch onderzoek, terwijl het verzoek voor een zorgmachtiging pas op 15 juli 2021 is ingekomen bij de rechtbank. Ook dat wijst niet op een inspanning om de periode van onzekerheid voor verzoekster zoveel mogelijk te beperken.
3.10.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en met wat de gevolgen hiervan voor verzoekster zijn geweest.
Mede gelet op het subsidiaire standpunt van de officier en met inachtneming van de omstandigheden van verzoekster stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 10,- per dag dat de termijn is overschreden.
Omdat er sprake is van een termijnoverschrijding van twaalf dagen, bedraagt de schadevergoeding in totaal € 120,-.

4..Beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt de Staat tot betaling van een bedrag van in totaal € 120,- aan verzoekster;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier G. de Man op 3 december 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.