ECLI:NL:RBROT:2021:12129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
10/084538-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bezit van een doorgeladen vuurwapen en vrijspraak voor schietincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bezit van een doorgeladen vuurwapen en betrokkenheid bij een schietincident op 15 maart 2021. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen met betrekking tot het schietincident, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij op dat moment in de auto zat van waaruit geschoten werd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet voldoende steun vonden in objectieve bewijsmiddelen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het bezit van een vuurwapen op 6 mei 2021, wat hij zelf had bekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van een vuurwapen en de gevaren die dit met zich meebrengt voor de samenleving. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de gevolgen van het schietincident, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van die feiten werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/084538-21
Datum uitspraak: 3 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet, te Rotterdam,
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een locatieverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende.

4..Waardering van het bewijs

Feiten 1 en 2 (schietincident op 15 maart 2021)
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat [naam 1] (hierna: [naam 1]) heeft verklaard dat de verdachte op 15 maart 2021 rond 22.20 uur vanuit een rijdende auto heeft geschoten op de winkel ‘[naam winkel]’ aan de [adres winkel].
Deze verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo blijkt daaruit dat de verdachte eerder op de avond links achterin de bij de beschieting betrokken auto zat. Verder is vlak voor de beschieting getankt met die auto en staat vast dat daarbij is gepind met de pinpas van de verdachte. Dit moet leiden tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Beoordeling
Vaststaat dat in de avond van 15 maart 2021 in Rotterdam vanuit een auto is geschoten op de supermarkt van [naam 2], [naam winkel]. In de ruit van de winkel zijn vijf schotbeschadigingen aangetroffen. De eerste vraag die voorligt is of de verdachte, die ontkent, op dat moment in die auto zat. [naam 1], van wie de betrokken auto was en die de bestuurder zou zijn geweest, heeft verklaard dat de verdachte links achterin zat en vanaf die plek heeft geschoten.
Deze verklaring moet echter, zoals de verdediging terecht heeft betoogd, kritisch worden bekeken. [naam 1] heeft deze pas afgelegd in zijn vierde verhoor bij de politie nadat hij in zijn eerdere verhoren op diverse punten aantoonbaar in strijd met de waarheid had verklaard. Dit betekent dat om te komen tot een eventuele bewezenverklaring de nodige steun voor deze belastende verklaring moet kunnen worden gevonden in andere, bij voorkeur, objectieve bevindingen.
Een dergelijke bevinding kan zijn de pintransactie die (zeer) kort voor de beschieting heeft plaatsgevonden. Er is bij een pompstation gepind met een pas die op naam van de verdachte staat. Op beelden van dat pompstation is te zien dat [naam 1] uit de auto is geweest en dat hij contact heeft met iemand links achterin. Hierbij komt dat ongeveer een kwartier voor die transactie door een neef van de verdachte € 20,- op zijn bankrekening is gestort. Als dit niet zou zijn gebeurd, zou onvoldoende saldo op de rekening hebben gestaan om de tankbeurt te betalen.
Deze bevindingen leveren aanwijzingen op voor de mogelijke aanwezigheid van de verdachte in de auto. Hiertegenover staat echter de niet op voorhand onaannemelijke verklaring van de verdachte dat hij zijn pinpas waarschijnlijk is verloren in de auto waar hij eerder op de avond wel in heeft gezeten en dat zijn neef vaker geld aan hem overmaakt. Bovendien heeft [naam 1] in zijn zesde en laatste politieverhoor verklaard dat het de verdachte is geweest die heeft gepind en niet hij. Als de politie hem vervolgens voorhoudt wat op de beelden te zien is, kan hij zich dat niet zo herinneren.
Een en ander overziend, komt de rechtbank tot het oordeel dat op basis van de verklaringen van [naam 1] in samenhang bezien met de hiervoor beschreven bevindingen niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich op het moment van de beschieting in de daarbij betrokken auto bevond. Hieruit volgt dat dus niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij vanuit die auto geschoten heeft, noch dat hij daarbij een rol heeft gespeeld die als medeplegen kan worden aangemerkt. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Feit 3 (bezit vuurwapen en munitie op 6 mei 2021)
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 mei 2021 te
Capelle aan den IJssel,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool
van het merk/type Makarov PM kaliber 380 Auto (9mm kort) en
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten
7 kogelpatronen, kaliber 380 Auto (9mm kort),
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bijrijder in een auto een doorgeladen vuurwapen met bijbehorende munitie in bezit gehad. Het zat in een tasje dat hij om zijn nek droeg. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in de samenleving in het leven geroepen. Het bezit van een vuurwapen leidt, zo leert de ervaring, vaak tot het gebruik daarvan. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarom wordt streng opgetreden tegen vuurwapenbezit.
De rechtbank heeft een uittreksel Justitiële Documentatie van 21 juni 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast is het rapport van Reclassering Nederland van 16 juli 2021 gelezen. Daarin staat onder meer het volgende. Er spelen problemen op het gebied van een verbroken partnerrelatie, de omgang met zijn zoon en de nieuwe vriend van zijn ex-partner. Ondanks dat geen verbanden kunnen worden gelegd met dit leefgebied, zegt de verdachte het vuurwapen destijds aangeschaft te hebben omdat hij zich bedreigd voelde door de nieuwe vriend van zijn ex-partner. Hierdoor kan dit leefgebied mogelijk als delictgerelateerd worden beschouwd. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in de regel in soortgelijke zaken worden opgelegd. Als strafvermeerderende factoren zijn in aanmerking genomen dat de verdachte het vuurwapen in het openbaar binnen handbereik had en dat het was doorgeladen.
Omdat de rechtbank, zoals ook geadviseerd, bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, zal geen locatieverbod worden opgelegd, omdat deze bijzondere voorwaarde is gerelateerd aan de feiten waarvan de verdachte wordt vrijgesproken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij

[naam benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 11.321,74 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken en aan hem voor die feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, in de regio waar hij gaat wonen. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde laat zich (ambulant) behandelen door De Waag of Pameijer (Stichting Mozaïk) of soortgelijke instelling/zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Hij zal aangemeld worden binnen het toezicht en de behandeling start zodra er plaats is bij de zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde zal meewerken aan ambulante (externe) begeleiding bij Stichting Mozaïk, indien de toezichthouder noodzakelijk acht dat de veroordeelde daarvoor wordt aangemeld.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
de eigenaar en/of medewerkers van [naam winkel] ([adres winkel]) heeft bedreigd
met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen,
en/of
- met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van
personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten
ontstaat
door met een vuurwapen meermalen op, althans in de richting van, die
[naam winkel] te schieten;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
enig gebouw, in elk geval een (winkel)ruit, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar
mededader(s), te weten aan de [naam winkel] ([adres winkel])
toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2021 tot en met 6 mei 2021 te
te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
te weten
een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een
pistool
van het merk/type Makarov PM kaliber 380 Auto (9mm kort) en/of
(bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en
munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten
7 kogelpatronen, kaliber 380 Auto (9mm kort)
voorhanden heeft gehad.