ECLI:NL:RBROT:2021:12344
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering na einde wachttijd
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen de beëindiging van de WIA-uitkering van een werkneemster. De werkneemster was op 4 december 2017 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerker en had een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) aangevraagd. Het primaire besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) kende haar per 2 december 2019 een WGA-uitkering toe. Echter, in een later besluit op 5 juni 2020 werd dit besluit herroepen, en werd gesteld dat de werkneemster per 2 december 2019 geen recht meer had op de WIA-uitkering. De werkgever, eiseres, heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij niet op de hoogte was gesteld van het bezwaar van de werkneemster en dat de beslissing van het UWV onterecht was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster geen toestemming had gegeven voor het delen van medische gegevens met de werkgever, wat leidde tot beperkingen in de motivering van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de werkneemster op 2 december 2019 niet geschikt was voor haar eigen werk, maar dat de intrekking van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht niet rechtmatig was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de werkneemster recht heeft op de WGA-uitkering vanaf 2 december 2019 tot 2 december 2021. Tevens heeft de rechtbank de proceskosten van de werkgever vergoed en het UWV veroordeeld tot betaling van het griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het rechtszekerheidsbeginsel en de noodzaak voor bestuursorganen om belanghebbenden tijdig te informeren over beslissingen die hen aangaan. De rechtbank heeft de werkgever in het gelijk gesteld en de intrekking van de WIA-uitkering onterecht verklaard, wat de werkneemster recht geeft op haar uitkering tot de aangegeven datum.