ECLI:NL:RBROT:2021:12653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
C/10/617341 / FA RK 21-3176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en ouderlijk gezag in een complexe gezinsstructuur met duomoeder en biologische moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee moeders over de erkenning van een minderjarige en het ouderlijk gezag. De biologische moeder, aangeduid als [naam 1], heeft verzocht om de erkenning van haar kind, [naam kind 1], door de duomoeder, [naam belanghebbende], te vernietigen en om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door [naam 1] aangevoerde gronden van dwaling, dwang en bedrog onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van omstandigheden die de toestemming van [naam 1] tot de erkenning ongeldig zouden maken. De rechtbank benadrukte dat de onderlinge verstandhouding tussen de moeders verslechterd is, maar dat er mogelijkheden zijn voor verbetering. De rechtbank heeft ook een zorgregeling besproken, maar besloot dat het te vroeg was om een formele regeling vast te stellen, gezien de huidige informele afspraken die door beide moeders zijn gemaakt. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/617341 / FA RK 21-3176
Beschikking van 21 december 2021 betreffende:
  • vernietiging van de erkenning,
  • het ouderlijk gezag en
  • de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [naam 1],
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
In deze zaak is belanghebbende:
[naam belanghebbende],
wonende te [woonplaats belanghebbende],
hierna te noemen: [naam belanghebbende],
advocaat eerst mr. D.A. Segbedzi te Amsterdam,
thans mr. M. Aynan te Amsterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam curator], advocaat te [vestigingsplaats], hierna te noemen de bijzondere curator.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 22 april 2021;
- de beschikking van deze rechtbank van 2 juni 2021, waarbij [naam curator] is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige;
- het verslag van bevindingen van de bijzondere curator, gedateerd 28 juni 2021, met als bijlage het verslag van 17 maart 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van [naam belanghebbende], ingekomen op 8 juli 2021;
- de brieven van [naam 1], gedateerd 31 mei 2021 (met bijlagen), 4 juni 2021 en 30 oktober 2021 (met bijlagen).
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Daarbij zijn verschenen:
- [naam 1] met haar advocaat;
- [naam belanghebbende] met haar advocaat;
- de bijzondere curator.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden tegelijk met – maar niet gevoegd met – de zaak van [naam 2] met kenmerk C/10/609476 / FA RK 20-9657, in welke zaak belanghebbenden zijn: [naam 1] en [naam belanghebbende]. Door die gezamenlijke behandeling is in de onderhavige zaak tevens [naam 2] als informant gehoord, bijgestaan door zijn advocaat mr. L. Vieira.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Op [geboortedatum kind 1] 2017 is te [geboorteplaats kind 1] uit [naam 1] geboren: [naam kind 1] (hierna te noemen: [naam kind 1]).
2.2.
[naam belanghebbende] heeft [naam kind 1] op 14 november 2017 erkend.
2.3.
[naam 1] en [naam belanghebbende] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [naam kind 1]. [naam kind 1] woont bij [naam 1].
2.4.
[naam 1] en [naam belanghebbende] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3..De beoordeling

3.1.
Vernietiging erkenning
3.1.1.
Het (primaire) verzoek van [naam 1] strekt tot vernietiging van de erkenning van [naam kind 1] door [naam belanghebbende]. [naam 1] onderbouwt haar verzoek – samengevat – als volgt:
[naam 1] heeft geruime tijd een affectieve relatie gehad met [naam belanghebbende]. Tijdens die relatie was het hun bedoeling dat [naam 1] zwanger zou worden en dat zij een kind zouden krijgen. Er is een controletraject gevolgd om te zien of [naam 1] nog vruchtbaar was en er is in het ziekenhuis besproken dat zwanger worden zou kunnen met een bekende donor.
De relatie van [naam 1] en [naam belanghebbende] is vervolgens verbroken.
[naam 1] is vervolgens doorgegaan met een eigen traject, heeft een relatie gekregen met [naam 2] en is van hem zwanger geraakt. In de loop van de zwangerschap is haar relatie met [naam 2] ook geëindigd. Vervolgens is de relatie met [naam belanghebbende] hersteld en heeft [naam belanghebbende] kort na de geboorte het kind erkend.
[naam 1] was zich niet bewust van de gevolgen van erkenning van [naam kind 1] door [naam belanghebbende]; [naam belanghebbende] zou haar gezegd hebben dat dit alleen te maken had met de achternaam van [naam kind 1] en was de erkenning goed voor de stabiliteit van [naam kind 1]. [naam 1] heeft gedwaald ten aanzien van de gevolgen van de erkenning. [naam 1] stelt dat zij onder druk is gezet door [naam belanghebbende] om haar toestemming voor de erkenning te geven en [naam 2] niet in te lichten over de geboorte van [naam kind 1]. [naam 1] was op dat moment heel onzeker over de relatie met [naam belanghebbende] en wist niet dat erkenning door [naam belanghebbende] betekende dat [naam 2] [naam kind 1] niet meer zou kunnen erkennen. [naam 1] was op dat moment, kort na de geboorte van [naam kind 1], niet zichzelf; ze was onder invloed van hormonen. [naam 1] ging ervan uit dat de erkenning van belang was voor het geval er iets met haarzelf zou gebeuren. Ze dacht dat de erkenning alleen de familienaam betrof. [naam belanghebbende] gaf aan: anders ga ik er niet echt bij horen, het is maar een naam. [naam 1] is door dwaling, dwang en bedrog van de zijde van [naam belanghebbende] tot het geven van de toestemming tot erkenning bewogen.
[naam 1] acht het in het belang van [naam kind 1] dat de erkenning wordt vernietigd zodat [naam 2] als de biologische vader [naam kind 1] kan erkennen.
Drie maanden na de geboorte van [naam kind 1] is het contact tussen [naam 1] en [naam 2] hersteld en zij hebben nu een tweede kind, [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2019. [naam 2] heeft [naam kind 2] inmiddels erkend. Hierdoor hebben [naam kind 1] en [naam kind 2] niet dezelfde achternaam en het gevaar bestaat dat [naam kind 1] zich door dit verschil in achternaam achtergesteld gaat voelen. Tussen [naam kind 1] en [naam 2] bestaat ‘family life’. Het is de bedoeling van [naam 1] en [naam 2] dat zij op enige termijn gaan samenwonen.
[naam 1] is van mening dat zij haar verzoek tijdig heeft gedaan, omdat zij haar verzoek heeft gedaan binnen een jaar nadat de invloed van dwaling, dwang en bedrog heeft opgehouden. De relatie van [naam 1] en [naam belanghebbende] heeft na de geboorte van [naam kind 1] nog maar kort geduurd, maar daarna is er nog wel veelvuldig contact geweest. Pas later is [naam 1] tot het inzicht gekomen dat de invloed van [naam belanghebbende] niet goed is geweest. [naam 1] heeft hulp ingeschakeld; haar huisarts en psychische hulp. Het kwartje viel bij [naam 1] na overleg met [naam 2] en toen [naam 2] zelf zijn verzoek deed tot vervangende toestemming voor erkenning van [naam kind 1]. Pas toen vroeg [naam 1] zich af: ‘Wat is er gebeurd? Ik heb mij laten gebruiken.’ Vervolgens heeft [naam 1] contact gehad met de advocaat van [naam 2] en heeft [naam 1] zelf een advocaat in de arm genomen en zelf haar verzoek ingediend.
[naam 1] is van mening dat het vasthouden aan de wettelijke termijn van een jaar voor het indienen van haar verzoek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inbreuk vormt. Family life vereist dat de biologische en maatschappelijke werkelijkheid prevaleert boven een wettelijke termijn en rechtszekerheid. Het niet vernietigen van de erkennning van [naam kind 1] door [naam belanghebbende] heeft verstrekkende gevolgen. [naam 2] is immers de biologische vader van [naam kind 1]. Hij is in het leven van [naam kind 1] gekomen en [naam kind 1] weet dat [naam 2] haar vader is. [naam kind 1] heeft een band met haar vader opgebouwd. Daar komt bij dat [naam kind 1] een zusje heeft, die dezelfde ouders heeft. [naam kind 2] is wel erkend door [naam 2]. Het is juist schadelijk voor [naam kind 1] om te weten dat zij en haar zusje dezelfde ouders hebben, maar dat zij wel een andere achternaam heeft. Het is niet zo dat [naam 1] en [naam 2] geen rol zien voor [naam belanghebbende]; sterker nog: [naam kind 1] moet contact kunnen houden met [naam belanghebbende]. Het enige verschil is dat [naam belanghebbende] dan niet meer juridisch moeder is. Dat is wat anders dan de vraag of zij nog rol in leven van [naam kind 1] speelt. Wel of geen juridische moeder zijn speelt een rol voor volwassenen, maar zal voor [naam kind 1] geen gevolgen hebben.
3.1.2.
[naam belanghebbende] vraagt [naam 1] in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen. [naam belanghebbende] onderbouwt dat verweer als volgt:
De omstandigheden die [naam 1] aan haar verzoek ten grondslag legt, speelden zich af in 2017. Het verzoek moet worden gedaan binnen een jaar nadat de vermeende dwaling of bedrog heeft opgehouden te bestaan. Het verzoek is te laat gedaan.
[naam belanghebbende] en [naam 1] hadden destijds een gezamenlijke kinderwens en hebben samen besloten [naam 2] te vragen donor te zijn. Ze hebben samen een donorovereenkomst opgesteld en [naam belanghebbende] heeft die ook getekend. [naam 1] heeft zich ten aanzien van de inhoud van die overeenkomst ook laten adviseren door een tante, die advocaat is.
Na het verbreken van de relatie van [naam 1] en [naam belanghebbende] hebben [naam 1] en [naam 2] een tweede overeenkomst opgesteld en is [naam 1] zwanger geraakt van [naam 2].
[naam belanghebbende] heeft [naam kind 1] in het bijzijn van [naam 1] erkend. Er is geen sprake geweest van bedreiging, dwang, dwaling of bedrog.
[naam belanghebbende] speelt vanaf de geboorte van [naam kind 1] een belangrijke rol in haar leven en die rol blijft zij ook vervullen. [naam 1] en [naam belanghebbende] hebben via een advocaat een concept-ouderschapsplan opgesteld. Vernietiging van de erkenning heeft terugwerkende kracht en daardoor wordt [naam belanghebbende] als het ware uit het leven van [naam kind 1] weggegumd.
3.1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens [naam 2] – samengevat – onder meer het volgende verklaard:
[naam kind 1] is geboren uit een affectieve relatie tussen hem en [naam 1]. Hij is de verwekker van [naam kind 1]. Tot ongeveer vijf maanden in de zwangerschap was er een relatie en contact tussen [naam 2] en [naam 1]. Drie maanden na de geboorte van [naam kind 1] kwam [naam 2] [naam 1] weer tegen en kwam hij er achter dat hij een dochter had. De relatie is vervolgens nieuw leven ingeblazen en er is nog een kind geboren, [naam kind 2], dat door [naam 2] is erkend. [naam 2] heeft vier kinderen en die zijn allemaal erkend en hebben allemaal zijn achternaam. Alleen [naam kind 1] heeft een andere achternaam. [naam kind 1] beschouwt [naam 2] als haar vader en [naam 2] ziet [naam kind 1] als zijn dochter. [naam kind 1] komt regelmatig bij [naam 2] thuis. [naam 2] is niet de juridische vader van [naam kind 1], maar neemt wel samen met [naam 1] de dagelijkse beslissingen over [naam kind 1]. Hij is ook mee geweest om te kijken op de school van [naam kind 1]. De school erkent [naam 2] als vader van [naam kind 1].
3.1.4.
De bijzondere curator heeft de rechtbank tweemaal geadviseerd. Het eerste advies dateert van 17 maart 2021 en is uitgebracht in de hiervoor onder 1.3. reeds benoemde procedure betreffende het verzoek van [naam 2]. Het tweede advies dateert van 28 juni 2021 en is uitgebracht in de onderhavige zaak. Daarbij is het advies van 17 maart 2021 overgelegd als bijlage.
3.1.5.
De bijzondere curator adviseert het verzoek van [naam 1] tot vernietiging van de erkenning van [naam kind 1] door [naam belanghebbende] af te wijzen. Zij onderbouwt dit advies – samengevat en voor zover in deze procedure van belang – als volgt:
3.1.6.
Aannemelijk is dat [naam 2] de verwekker is van [naam kind 1] en niet als donor dient te gelden. Toen [naam 1] zwanger werd van [naam kind 1], hadden [naam 2] en [naam 1] een relatie en [naam belanghebbende] was toen niet in beeld.
[naam belanghebbende] speelde al een grote rol tijdens de zwangerschap van [naam 1] en is dat blijven doen na de geboorte van [naam kind 1]. [naam belanghebbende] vervult de rol van juridische moeder van [naam kind 1] sinds haar geboorte.
Onduidelijk is wanneer de door [naam 1] gestelde invloed van [naam belanghebbende] op [naam 1] heeft opgehouden te bestaan; volgens de bijzondere curator is dat al langer dan een jaar geleden. Om die reden is het verzoek van [naam 1] te laat gedaan. Aan de bijzondere curator is niet gebleken dat de toestemming tot erkenning is gegeven onder één van de omstandigheden van artikel 1:205a en 1:205 tweede t/m vijfde lid BW.
Op een erkenning kan in belang van de rechtszekerheid en het belang van het kind niet lichtvaardig worden teruggekomen en er moet terughoudendheid worden betracht bij een verzoek tot vernietiging erkenning. De bijzondere curator doet niet zelf, namens [naam kind 1] een verzoek tot vernietiging van de erkenning; de belangen van [naam kind 1] zijn gelegen in het behoud van haar identiteit en alle gevolgen die aan het moederschap verbonden zijn. Toewijzing van het verzoek zal ertoe leiden dat [naam kind 1] [naam belanghebbende] nooit als moeder heeft gehad, het ouderlijk gezag van [naam belanghebbende] zal vervallen en de achternaam van [naam kind 1] zal wijzigen. Dit alles zal verstrekkende gevolgen hebben voor de identiteit van [naam kind 1]. [naam kind 1] kan dat te zijner tijd en als zij dat zelf wil alsnog doen.
[naam 2] heeft sinds enige tijd contact met [naam kind 1]; [naam kind 1] kent hem als vader en [naam 1] wil dat [naam 2] een rol blijft spelen in het leven van [naam kind 1]; dat maakt dat er family life is tussen [naam 2] en [naam kind 1].
3.1.7.
Op grond van artikel 1:205a, lid 1c en lid 3 BW kan een verzoek tot vernietiging van de door de (duo-)moeder gedane erkenning op grond van het feit dat de (duo)moeder niet de biologische moeder van het kind is, gedaan worden door de moeder indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven. Een dergelijk verzoek moet bij de rechtbank worden ingediend, binnen een jaar nadat de invloed van de misbruik van omstandigheden heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
3.1.8.
Hetgeen door [naam 1] ter onderbouwing van de door haar gestelde dwaling en het door [naam belanghebbende] jegens haar gepleegde dwang en bedrog is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat er van een of meer van die omstandigheden sprake is geweest op het moment dat [naam 1] aan [naam belanghebbende] toestemming gaf om [naam kind 1] te erkennen. De gestelde invloed van hormonen op haar algemene gesteldheid, zo kort na de geboorte van [naam kind 1], is verder op geen enkele wijze onderbouwd. Datzelfde geldt voor de gestelde dwang, die [naam belanghebbende] jegens [naam 1] zou hebben uitgeoefend. Het door [naam 1] gestelde – en door [naam belanghebbende] betwiste – bedrog zou hierin hebben bestaan dat [naam belanghebbende] [naam 1] zou hebben gezegd dat de erkenning alleen zag op de geslachtsnaam van [naam kind 1] en dat [naam belanghebbende] er anders niet echt bij zou horen. Dit biedt onvoldoende houvast voor de conclusie dat er sprake is geweest van bedrog, temeer nu [naam 1] zelf heeft verklaard dat voor haar ook een rol speelde dat er iets voor [naam kind 1] zou zijn geregeld indien [naam 1] iets zou overkomen. Bovendien had [naam 1] zich, zoals zij al eerder had gedaan met betrekking tot een op te stellen donorovereenkomst, voor advies kunnen wenden tot haar tante, die advocaat is, of desgewenst tot een andere deskundige adviseur. Op grond van deze zelfde argumenten is de rechtbank van oordeel dat er aan de zijde van [naam 1] ten tijde van het geven van de toestemming aan [naam belanghebbende] tot erkenning van [naam kind 1] geen sprake is geweest van dwaling.
3.1.9.
Omdat er geen sprake is geweest van dwaling, dwang of bedrog, kan onderzoek naar de vraag wanneer de invloed van een of meer van deze omstandigheden heeft opgehouden achterwege blijven. Het verzoek van [naam 1] tot vernietiging van de erkenning wordt afgewezen.
3.2.
Gezag
3.2.1.
Het (subsidiaire) verzoek van [naam 1] strekt tot bepaling dat zij alleen het ouderlijk gezag zal uitoefenen over [naam kind 1]. Zij onderbouwt het verzoek – samengevat – als volgt:
De ouderrelatie tussen [naam 1] en [naam belanghebbende] is niet goed. De onderlinge communicatie ligt op een onaanvaardbaar niveau en er is zelfs onderling een vechtpartij geweest. [naam 1] en [naam belanghebbende] kunnen niet samen beslissingen nemen ten aanzien van [naam kind 1]. Het formulier voor de school van [naam kind 1] moest onder tijdsdruk en dus snel worden getekend ([naam kind 1] was bijna vier jaar) en het formulier is om die reden door [naam 1] niet aan [naam belanghebbende] voorgelegd. Het zou alleen maar tot conflict leiden en er zou niets uit komen. Door het gezamenlijk gezag zal [naam kind 1] klem en verloren raken tussen haar moeders. Het is niet de bedoeling van [naam 1] om [naam belanghebbende] uit het leven van [naam kind 1] weg te gummen. Er is een zorgregeling en [naam belanghebbende] heeft regelmatig contact met [naam kind 1]; dat zal na de wijziging van het gezag niet veranderen.
3.2.2.
[naam belanghebbende] vraagt [naam 1] in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen. Zij onderbouwt dat verweer – samengevat – als volgt:
Het verzoek wordt door [naam 1] alleen onderbouwd met een verwijzing naar de onderlinge communicatie, die onaanvaardbaar zou zijn. [naam belanghebbende] heeft zich ingespannen om samen met [naam 1] tot een ouderschapsplan te komen. Een formulier voor de school van [naam kind 1] is door [naam 1] niet eens aan [naam belanghebbende] voorgelegd. [naam 1] moet aanvaarden dat [naam belanghebbende] ook moeder is van [naam kind 1], nu zij samen hebben gekozen voor het ouderschap, erkenning en gezamenlijk gezag. [naam 1] heeft kennelijk spijt van haar beslissingen omtrent [naam kind 1], nu er een relatie is met [naam 2] en de geboorte van [naam kind 2]. [naam 1] (en [naam 2]) doet(doen) alles om [naam belanghebbende] uit het leven van [naam kind 1] te verwijderen. Ze hebben hun verhaal over de donorovereenkomst aangepast nadat de bijzondere curator advies had uitgebracht. [naam 1] gedraagt zich reeds alsof zij eenhoofdig gezag heeft en [naam belanghebbende] vreest dat dat ook gaat gebeuren zodra [naam 1] eenhoofdig gezag heeft. [naam 1] reageert niet op de verzoeken, die [naam belanghebbende] sinds september 2020 heeft gedaan om de afspraken over [naam kind 1] vast te leggen. [naam belanghebbende] en [naam 1] moeten ervoor zorgen dat hun onderlinge communicatie goed verloopt en zij zouden zich samen moeten wenden tot professionele hulpverlening om dat tot stand te brengen. [naam belanghebbende] is daartoe bereid.
3.2.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.2.4.
De rechtbank contateert dat [naam 1] en [naam belanghebbende] het erover eens zijn dat sinds de aanvang van het gezamenlijk ouderlijk gezag de onderlinge verstandhouding en communicatie zodanig zijn verslechterd, dat het gezamenlijk beslissingen nemen over [naam kind 1] in gevaar dreigt te komen en momenteel (bijna) niet meer plaats vindt. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat de wens van [naam 2] en [naam 1] om de erkenning te doen vernietigen zodat [naam 2] [naam kind 1] kan erkennen, een zware wissel trekt op de onderlinge verstandhouding. Anders dan [naam 1] is de rechtbank van oordeel dat het mogelijk is dat aan deze voor [naam kind 1] onwenselijke situatie waarin zij zich klem en verloren zou kunnen gaan voelen, binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Ook acht de rechtbank wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van [naam kind 1] niet noodzakelijk. Het is aan [naam 1], [naam 2] en [naam belanghebbende] de mogelijkheden om hun onderlinge verstandhouding en in het verlengde daarvan hun onderlinge communicatie te verbeteren, te benutten.
In dit verband herhaalt de rechtbank het advies van de bijzondere curator, dat de drie betrokken partijen met elkaar in gesprek gaan, bij voorkeur onder begeleiding van een derde, om afspraken te maken zodat het voor [naam kind 1] mogelijk wordt van hen allen te houden en om te voorkomen dat zij op twee, wellicht zelfs drie eilandjes moet gaan leven.
3.2.5.
Ter zitting zijn met de betrokken personen enkele wegen besproken waarlangs kan worden getracht die verbetering tot stand te brengen. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van [naam 1] en [naam belanghebbende] als moeders van [naam kind 1] om samen een van die trajecten – of desgewenst een ander door hen gezamenlijk te bepalen traject dat tot verbetering van de communicatie kan leiden – te gaan volgen en ook te volbrengen. Alleen de slechte onderlinge verstandhouding en communicatie van dit moment is onvoldoende om een einde te maken aan het gezamenlijk ouderlijk gezag. Het daartoe strekkende verzoek van [naam 1] wordt afgewezen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
[naam belanghebbende] verzoekt bepaling van een zorgregeling waarbij [naam kind 1] bij haar verblijft:
I. tot 1 november a.s. althans de eerste van de maand dat [naam kind 1] met school start: dinsdag 18.30 uur tot donderdag 18.30 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur;
II. met ingang van 1 november a.s. althans de eerste van de maand dat [naam kind 1] met school start: van dinsdag uit school tot donderdag naar school en op zondag van 10.00 uur tot maandag naar school;
III. alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen in die zin dat [naam kind 1] in de even jaren de eerste helft van de vakanties en meerdaagse feestdagen bij [naam 1] doorbrengt en de tweede helft van de vakanties en meerdaagse feestdagen bij [naam belanghebbende] en in de oneven jaren vice versa. De eendaagse feestdagen en de verjaardag van [naam kind 1], brengt [naam kind 1] in de even jaren door bij [naam 1] en in de oneven jaren bij [naam belanghebbende]. Moederdag en Keti Koti (op 1 juli) brengt [naam kind 1] door bij [naam 1]. De islamitische feestdagen en Vaderdag brengt [naam kind 1] door bij [naam belanghebbende].
[naam belanghebbende] onderbouwt dit verzoek – samengevat – als volgt:
Bij het uiteengaan van [naam 1] en [naam belanghebbende] zijn zij een zorgregeling overeengekomen zonder overnachting, omdat [naam belanghebbende] (tijdelijk) introk bij haar ouders. In maart 2020 is er een overnachting bij gekomen. De regeling is thans dat [naam kind 1] van woensdag 08.00 uur tot donderdag 19.00 uur en op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur bij [naam belanghebbende] is. Nu [naam 1] een procedure is gestart, acht [naam belanghebbende] het van belang de zorgregeling vast te leggen, ter voorkoming van onduidelijkheid. Vanaf november 2021 zal [naam kind 1] naar school gaan en de overdracht kan daardoor niet meer op woensdagochtend.
3.3.2.
[naam 1] vraagt afwijzing van het verzoek van [naam belanghebbende]. Zij wenst de huidige regeling van het contact te handhaven.
3.3.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het nu te vroeg is om een formele zorgregeling vast te stellen in een rechterlijke beschikking. Daartoe is overwogen dat er nu een regeling is voor het contact tussen [naam belanghebbende] en [naam kind 1], welke regeling – ondanks de onderlinge problemen – door de moeders tot stand is gebracht en in stand is gehouden. Het is ook helemaal niet de bedoeling, aldus [naam 1], om [naam belanghebbende] uit het leven van [naam kind 1] te verbannen.
Voorts is hiervoor reeds overwogen dat [naam 1] en [naam belanghebbende] – en bij voorkeur ook [naam 2] – als ouders/opvoeders van [naam kind 1] de gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om te gaan werken aan de verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Daarbij zal ook moeten worden gesproken over de huidige regeling van het contact van [naam belanghebbende] met [naam kind 1] en hoe die regeling er in de toekomst uit moet gaan zien. De rechtbank wil dat traject en dat overleg niet reeds nu gaan doorkruisen met een bij beschikking vastgestelde zorgregeling. Om deze redenen wordt het verzoek van [naam belanghebbende] afgewezen. Daarbij worden de belangen van [naam kind 1] niet geschaad, omdat zij nu contact heeft met haar beide moeders.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van [naam 1] af;
4.2.
wijst het verzoek van [naam belanghebbende] af;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier J.A. Faaij op 21 december 2021.
Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.