ECLI:NL:RBROT:2021:12798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
10/236004-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdovende middelen en witwassen met onherstelbaar vormverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd verdacht van het bezit van harddrugs en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte, omdat er geen rechter-commissaris of hulpofficier van justitie aanwezig was. Ondanks dit verzuim werd de verdachte veroordeeld voor het bezit van cocaïne, MDMA en amfetamine, en voor het witwassen van een geldbedrag van € 20.495,-. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en verklaarde het geld verbeurd. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van een auto, omdat niet kon worden bewezen dat de aanschaf daarvan op een onwettige manier had plaatsgevonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/236004-21
Datum uitspraak: 22 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting Sittard,
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Voor de doorzoeking van de woning van de verdachte is een machtiging afgegeven, maar uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat er een rechter-commissaris, officier van justitie of een hulpofficier van justitie bij de doorzoeking aanwezig was. Het dossier vermeldt niet de dringende noodzaak waarom de komst van de rechter-commissaris niet kon worden afgewacht. Ook blijkt uit het dossier niet waarom de officier van justitie evenmin bij de doorzoeking aanwezig was. Door dit onherstelbare vormverzuim is er ernstig nadeel ontstaan voor de verdachte. Dit dient te worden gecompenseerd door al hetgeen bij de doorzoeking in beslag is genomen voor het bewijs uit te sluiten. Reden waarom de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken.
Voor zover hierover anders wordt gedacht, is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bepleit dat alleen die hoeveelheden cocaïne, MDMA en amfetamine bewezen kunnen worden verklaard die door het NFI als zodanig zijn getest. De drie geteste monsters zijn namelijk niet representatief voor alle verdovende middelen omdat deze op verschillende plekken en in verschillende verpakkingen, soorten en substanties zijn aangetroffen.
Voor feit 2 is vrijspraak bepleit. Het geld heeft de verdachte gedurende zijn leven verdiend in de horeca en contant gespaard en ten aanzien van de aanschaf van de auto blijkt uit de door de officier van justitie overgelegde stukken dat een deel contant is betaald, maar ook een deel giraal en dat er een andere auto is ingeruild.
Beoordeling
Vormverzuim voorbereidend onderzoek
De rechtbank is van oordeel dat het binnentreden van de woning niet onrechtmatig is geweest. Eenmaal in de woning troffen verbalisanten, zichtbaar en zonder hiernaar te hoeven zoeken, in de keuken een pakket aan met een witte substantie waarvan zij vermoedden dat hierin drugs zouden zitten. Daarna werd de situatie in de woning bevroren en werd er contact opgenomen met de officier van justitie die bij de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagneming vorderde en kreeg. De rechter-commissaris heeft de doorzoeking telefonisch geopend en gesloten. Uit het dossier volgt dat de doorzoeking onder leiding stond van de hulpofficier van justitie [naam persoon] . Niet kan echter uit het proces-verbaal van doorzoeking worden opgemaakt dat hij ook bij de doorzoeking aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. De vraag is vervolgens of en zo ja welk rechtgevolg daaraan moet worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Hoewel aan de verdediging moet worden toegegeven dat de gang van zaken en de wijze waarop een en ander is gerelateerd niet voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die daaraan gesteld mogen worden, kan niet worden gezegd dat daardoor sprake is van een dusdanige ernstige schending, zoals hiervoor bedoeld, dat dat moet leiden tot het door de verdediging bepleite gevolg, noch enig ander gevolg. Doorslaggevend wordt namelijk geacht dat wel kan worden vastgesteld dat de doorzoeking onder leiding stond van een hulpofficier van justitie. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim. Het verweer dat de resultaten van de doorzoekingen van het bewijs moeten worden uitgesloten wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 1
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat alleen de in het onderzoek verdovende middelen genoemde en door het NFI geteste hoeveelheden cocaïne, MDMA en amfetamine voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In de woning zijn namelijk op meerdere plekken verschillende soorten en substantie verdovende middelen aangetroffen die op verschillende wijzen waren verpakt. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de drie genomen en geteste monsters representatief zijn voor de overige aangetroffen verdovende middelen die alleen indicatief getest zijn.
Ten aanzien van feit 2
Bij een witwasverdenking, zonder dat sprake is van een aanwijsbaar brondelict, zoals hier aan de orde, zal eerst moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In de woning van de verdachte is in totaal € 20.495,- aangetroffen, waarvan een bedrag van € 19.000,-, bestaande uit briefjes van 50 euro, in de oven waarin ook verschillende verdovende middelen zijn aangetroffen. Deze bevindingen rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen. Na zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, heeft de verdachte op zitting verklaard dat het zijn eigen geld is dat hij vroeger in de horeca heeft verdiend. Nog daargelaten dat het niet duidelijk is geworden waarom de verdachte pas in een (zeer) laat stadium met die verklaring komt, is de rechtbank van oordeel dat deze niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Alleen al niet omdat het niet als min of meer verifieerbaar kan worden aangemerkt. Enig nader onderzoek naar deze verklaring is dus niet vereist. Een en ander betekent dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. De conclusie is dan ook dat de verdachte wist dat het in zijn woning aangetroffen geld afkomstig was van enig misdrijf en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dat geld.
Dit onderdeel van de tenlastelegging is wettig en overtuigend bewezen.
Aan de verdachte wordt ook verweten dat hij een Audi heeft witgewassen, omdat de aanschaf daarvan deels contant is betaald. In het dossier bevinden zich de aankoopfactuur van de Audi, een email van het Mobility Center Vlaardingen over de aankoop van de Volvo die is ingeruild bij de aankoop van de Audi en de wijze waarop de betaling van beide auto’s heeft plaatsgevonden. Deze stukken onderbouwen de door de verdachte afgelegde verklaring over de aanschaf van de Audi. De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat die aanschaf op een legale wijze heeft plaatsgevonden. Niet kan daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Audi. Van dit onderdeel wordt hij vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 31 augustus 2021 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 605 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
ongeveer 788 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
ongeveer 913,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op 31 augustus 2021 te Rotterdam
een contant geldbedrag van ongeveer 20495 EUR voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

2..witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft handelshoeveelheden cocaïne, MDMA en amfetamine voorhanden gehad. Harddrugs zoals deze vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Door het voorhanden hebben van deze voor de verkoop bestemde hoeveelheden, heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de illegale handel in verdovende middelen. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van meer dan 20.000 euro. Witwassen is een ernstig misdrijf, waarmee de verdachte bijdraagt aan de instandhouding van ernstige vormen van criminaliteit en dat de integriteit van het financiële en economische verkeer en de openbare orde aantast. De rechtbank rekent dit alles de verdachte flink aan.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 oktober 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder is het rapport van Reclassering Nederland van 18 november 2021 gelezen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De op te leggen gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard. Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en om hem er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard.
Het onder 2 bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen Audi zal, gelet op de vrijspraak, een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, omdat onder hem het beslag is gelegd en hij als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
drie (3) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2:
1 19000 euro (omschrijving: IBG: 31-8-2021, GN: [beslagnummer 1] )
2 495 euro (omschrijving: IBG: 31-8-2021, GN: [beslagnummer 2] )
3 750 euro (omschrijving: IBG: 31-8-2021, GN: [beslagnummer 3] )
4 250 euro (omschrijving: IBG: 31-8-2021, GN: [beslagnummer 4] )
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
een personenauto van het merk Audi, type SQ2, kenteken [kentekennummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 638 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
ongeveer 1487 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
ongeveer 1204 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Rotterdam
een voorwerp (een contant geldbedrag van ongeveer 20495 EUR en/of een auto van het merk/type Audi SQ2)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp/die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk, afkomstig was/waren uit enig en/of enig eigen misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)