ECLI:NL:RBROT:2021:12799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
10/236294-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen in verborgen ruimte van een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte had op 31 augustus 2021 in Rotterdam en Schiedam een contant geldbedrag van 312.950 euro verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 8 december 2021 werd het bewijs besproken, waarbij de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat het witwassen van criminele gelden een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan, waaronder het gebruik van een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de auto van de verdachte. De rechtbank verklaarde het geldbedrag van 312.950 euro verbeurd, zoals gevorderd door de officier van justitie. De beslissing werd genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/236294-21
Datum uitspraak: 22 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres verdachte] , [postcode] [verblijfplaats] ,
raadsman mr. R.W.J.H.A. Neijndorff, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op basis daarvan komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 augustus 2021 te Rotterdam en Schiedam, althans in Nederland
een contant geldbedrag van 312.950 EUR heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag van in totaal 312.950 euro. Hij heeft dit geld opgehaald en in een verborgen ruimte in zijn auto vervoerd. Het was de bedoeling om het ergens af te leveren, maar onderweg is hij aangehouden.
Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, waardoor de samenleving wordt geraakt. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank houdt er bij de strafbepaling rekening mee dat het geld is vervoerd in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de auto van de verdachte. Het wordt geacht een feit van algemene bekendheid te zijn dat professioneel aangebrachte verborgen ruimtes enkel dienen om strafbare goederen, zoals uit misdrijf verkregen geld, vuurwapens en verdovende middelen, aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Een professioneel aangebrachte verborgen ruimte is ook bedoeld voor herhaald gebruik. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte eerdere geldtransporten heeft uitgevoerd, werkt deze professionaliteit van het onderhavige transport wel strafverzwarend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 oktober 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder is het rapport van Reclassering Nederland van 30 november 2021 gelezen. Hierin staat onder andere dat niet duidelijk is geworden wat bijgedragen heeft aan het delictgedrag en dat hierdoor het risico op recidive niet adequaat kan worden ingeschat. Ten gevolge van de vroeggeboorte van zijn zoon is hij de Ziektewet ingegaan zodat hij er voor zijn zoon, vriendin en driejarige dochter kan zijn. Bij veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de LOVS richtlijnen die voor dit feit zijn opgesteld, namelijk 12 tot 18 maanden gevangenisstraf. Gelet daarop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Voorlopige hechtenis

Bij beslissing van 8 december 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte voor onbepaalde tijd geschorst vanwege de prangende persoonlijke omstandigheden.

9..In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen geldbedrag van 312.950 euro zal - zoals gevorderd door de officier van justitie - worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (
6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf:
een geldbedrag van 312.950 euro (omschrijving: ibg 01-09-21 [beslagnummer] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
een voorwerp (een contant geldbedrag van ongeveer 312950 EUR) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk, afkomstig was uit enig en/of enig eigen misdrijf.
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)