ECLI:NL:RBROT:2021:12801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
10/235988-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van cocaïne en witwassen van geld en een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd verdacht van het bezit van meer dan acht kilo cocaïne en het witwassen van meer dan € 35.000 en een auto. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van de verdachte, dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking vanwege onvoldoende redelijk vermoeden van schuld, niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende verdenking was voor de doorzoeking, die plaatsvond op 31 augustus 2021, naar aanleiding van meldingen over verdovende middelen in de woning van de verdachte.

De verdachte heeft bekend cocaïne in zijn bezit te hebben gehad, en de rechtbank heeft vastgesteld dat dit om ruim 8 kilo ging. Daarnaast is vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, aangezien hij geen verifieerbare verklaring kon geven voor de herkomst van het geld en de auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de in beslag genomen geldbedragen en de auto verbeurd verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/235988-21
Datum uitspraak: 22 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 (met uitzondering van het Rolex horloge en de Louis Vuitton tas) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Daartoe is betoogd dat de politie op 31 augustus 2021 onrechtmatig is binnengetreden in de woning aan het [adres] te Schiedam omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Subsidiair is
ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het in de woning aangetroffen geld niet van een misdrijf afkomstig is, maar eerlijk is gespaard. Dat geldt alleen niet voor de in het washok aangetroffen bedrag van € 7.300. Dat bedrag had de verdachte in bewaring voor een vriend. De auto is ook eerlijk verkregen. De verdachte koopt vaker schadeauto’s, laat die repareren, rijdt er een tijdje in en verkoopt die dan weer door.
Beoordeling
Rechtmatigheid doorzoeking
Uit het dossier kan het volgende worden opgemaakt. Door de politie is op 31 augustus 2021 naar aanleiding van een TCI-melding over verdovende middelen die aanwezig zouden zijn in de woning aan de Crooswijksestraat 126 in Rotterdam en daaropvolgende observaties die woning binnengetreden en doorzocht. Daarbij zijn op verschillende plekken verdovende middelen aangetroffen. Kort daarop is de volgende TCI-melding ontvangen: “De verdovende middelen die vandaag, 31 augustus 2021, zijn aangetroffen in een woning gelegen aan de Crooswijksestraat, perceel 126, te Rotterdam, zijn zeer waarschijnlijk afkomstig uit een woning gelegen aan het Stationsplein, perceel 57, te Schiedam". Deze woning is toen ook onder observatie genomen. Daarbij is op een gegeven moment een man gezien die de woning verlaat met een rugtas en in een auto stapt en wegrijdt. Als deze man vervolgens wordt aangehouden, blijkt zich in de auto een verborgen ruimte te bevinden met daarin een grote hoeveelheid contant geld. Naar aanleiding daarvan is op grond van artikel 9 Opiumwet een machtiging gevraagd en gekregen om de woning aan het [adres] te Schiedam binnen te treden voor een doorzoeking. De verdachte is daarbij in de woning aangetroffen en hij heeft vervolgens toestemming gegeven om ook zijn woning aan het [adres verdachte] te Schiedam te doorzoeken.
Gelet op deze gang van zaken kan niet anders worden geconcludeerd dan dat op het moment van binnentreden van de woning aan het [adres] er een voldoende verdenking was voor overtreding van de Opiumwet. Het betoog dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking wordt dan ook verworpen.
Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij een hoeveelheid cocaïne in een kluis aanwezig had. Na weging bleek dit om ruim 8 kilo te gaan. Dit feit kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
Deze verdenking ziet op witwassen van onder andere geld en een Volkswagen Tiguan. Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Uit het dossier blijkt dat in de woningen aan het [adres] en [adres verdachte] een bedrag van in totaal € 35.075,- is aangetroffen. Deze omstandigheid en dan ook nog in combinatie met de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, een geldtelmachine, een vacumeermachine en een doos met verpakkingsmateriaal rechtvaardigt zonder meer een witwasvermoeden. Dit vermoeden wordt niet weggenomen door de verklaring van de verdachte dat hij deze goederen in bewaring had voor een vriend van wie hij de naam niet wil noemen. De vraag is vervolgens of hij voor de herkomst van dat geld en de contant aangeschafte Volkswagen een verklaring heeft gegeven die voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Hij heeft niet meer verklaard dan
dat hij het geld door de jaren heeft gespaard en thuis contant heeft bewaard. Van deze verklaring kan alleen al niet worden gezegd dat die min of meer verifieerbaar is. Hetzelfde geldt voor zijn verklaring over de aanschaf van de Volkswagen Tiguan, namelijk dat hij de contante aankoop daarvan onder meer heeft gefinancierd door het door de jaren heen aan- en verkopen van schadeauto’s. Enige onderbouwing ontbreekt, zodat die verklaring in ieder geval niet min of meer verifieerbaar. Nader onderzoek naar deze verklaringen is dus niet vereist. Een en ander betekent dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het aangetroffen geld en het geld waarmee de Volkswagen is aangeschaft een legale herkomst hebben. De conclusie is dan ook dat de verdachte wist dat dat geld afkomstig was van enig misdrijf en dat hij zich dus schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag en de Volkswagen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de verdenking van het witwassen van een Rolex horloge en een Louis Vuitton tas.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 31 augustus 2021 te Schiedam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8760 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 31 augustus 2021 te Schiedam
een of meer voorwerpen (contante geldbedragen van in totaal ongeveer 35.075 EUR, en een auto van het merk/type Volkswagen Tiguan voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, dat die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

2..witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ruim 8 kilo cocaïne voorhanden gehad. Harddrugs als cocaïne vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Door het voorhanden hebben van een grote kennelijk voor de verkoop bestemde hoeveelheid cocaïne, heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de illegale handel in verdovende middelen. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van meer dan € 35.000,- euro en een auto. Witwassen is een ernstig misdrijf, waarmee verdachte bijdraagt aan de instandhouding van ernstige vormen van criminaliteit en dat de integriteit van het financiële en economische verkeer en de openbare orde aantast. De rechtbank rekent dit alles de verdachte flink aan.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 oktober 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder is het rapport van Reclassering Nederland van 13 oktober 2021 gelezen. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet daarop komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en om hem er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen geldbedragen en de inbeslaggenomen auto zullen worden verbeurd verklaard.
Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en de voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit verkregen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (
6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2:
1. Personenauto met kenteken [kentekennummer]
(omschrijving: [beslagnummer 1] , Zwart, merk: Volkswagen, chassisnummer: [chassisnummer] , bouwjaar 2017);
2 9240 euro (omschrijving: IBG: 31-8-21, GN: [beslagnummer 2] );
3 6300 euro (omschrijving: IBG: 31-8-21, GN: [beslagnummer 3] );
4 900 euro (omschrijving: IBG: 31-8-21, GN: [beslagnummer 4] );
5 785 euro (omschrijving: IBG: 21-8-21, GN: [beslagnummer 5] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Schiedam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8760 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2021 te Schiedam
een of meer voorwerpen (contante geldbedragen van in totaal ongeveer 36975 EUR, een horloge van het merk/type Rolex M592069, een auto van het merk/type Volkswagen Tiguan en/of een tas van het merk Louis Vuitton)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp/die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk, afkomstig was/waren uit enig en/of enig eigen misdrijf.
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )