ECLI:NL:RBROT:2021:13606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
ROT 20/3638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op medische gronden door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een woningzoekende, en de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, de verweerder. Eiseres had een aanvraag voor een urgentieverklaring op medische gronden ingediend, maar deze was eerder afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiseres had ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond was verklaard.

Eiseres had gezondheidsklachten, waaronder astma en stress, die zij in verband bracht met gebreken in haar woonruimte. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere afwijzing. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen het eerdere afwijzende besluit en had niet aangetoond dat haar situatie was veranderd. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om het bestreden besluit als evident onredelijk te bestempelen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Codrington.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 19 maart 2019 een aanvraag voor een urgentieverklaring op medische gronden ingediend. Tegen het afwijzende besluit van 16 mei 2019 heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Op 20 februari 2020 heeft zij opnieuw een aanvraag voor een urgentieverklaring op medische gronden ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit afgewezen onder verwijzing naar het afwijzende besluit van 16 mei 2019, omdat niet gebleken zou zijn dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Dat eiseres problemen zou hebben met haar verhuurder, maakt dit volgens verweerder niet anders.
2. Eiseres stelt last te hebben van gezondheidsklachten, waaronder astma, stress en paniekaanvallen. Volgens eiseres zijn deze klachten mede veroorzaakt en verslechterd door de gebreken in en aan haar woonruimte. In de woning zou veel vocht zitten en daardoor zou er schimmelvorming zijn. Volgens eiseres had een urgentieverklaring toegekend moeten worden op medische gronden.
3. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vergelijk de uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2422) toetst de bestuursrechter indien het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, dan kan de bestuursrechter alsnog aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.2.
De reden voor de huidige aanvraag is gelegen in problemen die al in het kader van een eerdere aanvraag zijn onderzocht. Bij het beoordelen van de eerste aanvraag heeft verweerder het advies van de GGD betrokken waarin de arts tot de conclusie is gekomen dat geen sprake was van een urgente situatie waardoor eiseres binnen drie maanden zou moeten verhuizen. Eiseres heeft destijds geen bezwaar gemaakt tegen de op het advies gebaseerde beslissing van verweerder. Ter onderbouwing van de stelling dat haar klachten sindsdien verergerd zijn, heeft eiseres haar behandelaar bij de GGZ gevraagd om haar situatie telefonisch toe te lichten. Verweerder heeft uit dat telefoongesprek geconcludeerd dat de behandeling die eiseres krijgt niet gericht is op het verminderen van haar lichamelijke klachten. Eiseres heeft niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat er een verband bestaat tussen haar psychische klachten en de woonruimte. Ook heeft zij geen nieuwe informatie overgelegd waaruit blijkt dat haar lichamelijke klachten verergerd zijn ten opzichte van de eerste aanvraag.
5. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de eerdere afwijzende beschikking. In wat eiseres heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 1 oktober 2021.
De griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.