ECLI:NL:RBROT:2021:13609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/10/586512 / FA RK 19-10121
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 september 2021 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de minderjarige naar [plaatsnaam 1]. De vrouw heeft de noodzaak voor de verhuizing toegelicht, waarbij zij dichterbij haar werk als radioloog moet wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid, en dat de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de man niet zal worden beperkt door de verhuizing. De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij de verhuizing groter is dan het belang van de man om de minderjarige dichterbij zich te hebben. De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige éénmaal per veertien dagen bij de man verblijft en de vrouw de reiskosten compenseert. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om een raadsonderzoek te gelasten afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/586512 / FA RK 19-10121
Beschikking van 23 september 2021 betreffende vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW, hoofdverblijfplaats en zorgregeling
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. M.H. van Olden te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam.

1..De verdere procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak op 12 april 2021 en 17 mei 2021 een beschikking gegeven. Daarna heeft de rechtbank kennisgenomen van:
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 4 augustus 2021;
  • het bericht met bijlagen van de man van 23 augustus 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op
26 augustus 2021. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam].
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de man en door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2..Aanvulling op de vaststaande feiten

2.1.
Bij voormelde beschikking van 12 april 2021 heeft de rechtbank de volgende voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, waarbij het minderjarige kind van partijen - [naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2018 te [geboorteplaats kind], hierna: de minderjarige - bij de man verblijft:
- met ingang van 12 april 2021 tot 1 september 2021:
 elk eerste weekend van de maand van zaterdag 16:00 uur tot zondag 13:30 uur;
 in de andere weekenden elke zondag van 10:00 uur tot 8:00 uur.
Ten aanzien van de feestdagen, verjaardagen, Vaderdag en Moederdag heeft de rechtbank in haar beschikking van 12 april 2021 als definitieve verdeling bepaald:
  • de kerstdagen worden gedeeld, jaarlijks alternerend, te beginnen in 2021 is de minderjarige op tweede kerstdag bij de man, met dezelfde tijden als op zondag;
  • de paasdagen worden gedeeld, jaarlijks alternerend, te beginnen in 2022 is de minderjarige op tweede paasdag bij de man, met dezelfde tijden als op zondag;
  • op de verjaardag van de minderjarige heeft de man altijd een contactmoment met haar;
  • op Vaderdag verblijft de minderjarige bij de man;
  • op Moederdag verblijft de minderjarige bij de vrouw.
Ten aanzien van de overige feestdagen en vrije dagen geldt dat de minderjarige bij de man verblijft al naar gelang zij overeenkomstig de reguliere zorgregeling bij de man verblijft.
2.2.
Bij voormelde beschikking van 17 mei 2021 heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
  • een voorlopige regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige met ingang van september 2021 één keer per vier weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur en in de andere weekenden elke zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur bij de man verblijft;
  • een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld;
  • de zaak ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing en de definitieve zorgregeling verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat is opgenomen in die beschikking.
2.3.
Het huwelijk van partijen is op 2 juni 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 mei 2021 in de registers van de burgerlijke stand.

3..De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing en hoofdverblijfplaats
3.1.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige in de zomer van 2021 naar [plaatsnaam 1] te verhuizen.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Subsidiair verzoekt de man de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.4.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder na een verhuizing;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de leeftijd van de minderjarige, haar mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in haar omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.1.5.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling wordt van het volgende uitgegaan. De relatie van partijen is beëindigd tijdens dan wel kort na de zwangerschap van de vrouw. Sinds deze zomer woont de vrouw niet meer in een huurwoning in [plaatsnaam 2] nadat de eigenaars van de woning uit het buitenland zijn teruggekeerd, maar afwisselend bij haar ouders in [plaatsnaam 2] en in haar woning in [plaatsnaam 1]. De man woont samen met zijn nieuwe partner. De minderjarige heeft sinds haar geboorte haar hoofdverblijf bij de vrouw. De minderjarige verblijft conform de in de beschikking van 12 april 2021 bepaalde voorlopige zorgregeling bij de man, welke zorgregeling per 1 september 2021 uitgebreid zal worden naar de voorlopige zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van 17 mei 2021.
3.1.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de noodzaak voor een verhuizing voldoende heeft aangetoond. De vrouw is radioloog in het ziekenhuis in Dirksland. Als gevolg van een aanscherping van een richtlijn, waarbij de vrouw binnen 30 minuten vanuit haar woning in het ziekenhuis aanwezig moet zijn, is de vrouw genoodzaakt dichterbij het ziekenhuis te gaan wonen. De vrouw heeft geprobeerd om een soortgelijke positie te bemachtigen in een ander ziekenhuis, maar dit heeft niet geleid tot een baanaanbod. Dit zou haar ook niet (snel) de mogelijkheden bieden, die zij nu krijgt bij haar huidige werk. De ouders van de vrouw passen momenteel veel op de minderjarige. De ouders van de vrouw zijn echter op leeftijd en kunnen steeds minder makkelijk de zorg voor de minderjarige op zich nemen. De verhuizing waarborgt dat de vrouw de zorg voor de minderjarige duurzaam kan blijven combineren met haar werk;
3.1.7.
Daarbij acht de rechtbank de verhuizing goed doordacht en voorbereid. De vrouw is al eigenaar van een geschikte woning in [plaatsnaam 1]. De vrouw heeft zich georiënteerd op mogelijkheden voor de crèche en als de minderjarige ouder is voor een basisschool. Vanaf september 2021 is voor de minderjarige een plekje gereserveerd op de crèche in [plaatsnaam 1]. Ook is er opvang mogelijk vanuit het ziekenhuis waar de vrouw werkzaam is. De minderjarige zal net zoals nu vier dagen per week naar de crèche gaan, zij het dat de vrouw de minderjarige dan zelf kan brengen en ophalen;
3.1.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de man door de verhuizing niet beperkt zal worden. De man is weliswaar bang dat een verhuizing van de vrouw met de minderjarige naar [plaatsnaam 1] ten koste zal gaan van de rol die hij in het leven van de minderjarige zou willen spelen, maar, zoals hieronder verder zal worden toegelicht, de zorgregeling zoals de man heeft verzocht, zal niet substantieel in gevaar komen door de verhuizing. Daarbij is ook van belang dat de vrouw de reiskosten van de man wil compenseren, evenals het halen en brengen in geval de vrouw weekenddienst heeft.
3.1.9.
Ten aanzien van de leeftijd en de worteling van de minderjarige overweegt de rechtbank als volgt. De minderjarige is vanwege haar leeftijd niet tot weinig geworteld in [plaatsnaam 2] als zodanig. De vertrouwde omgeving van de minderjarige is bij ieder van haar ouders,bij de kinderopvang en verder met name bij de ouders van de vrouw. De minderjarige zal meer tijd doorbrengen met de vrouw, de zorgregeling met de man zal nagenoeg ongewijzigd blijven en de minderjarige zal haar opa en oma (mz) nog geregeld zien. De vrouw verwacht niet dat de minderjarige moeite zal hebben met een verandering van de kinderopvang. Tenslotte is de woning van de vrouw in [plaatsnaam 1] voor de minderjarige bekend.
3.1.10.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, acht de rechtbank, evenals de raad, het belang van de vrouw bij een verhuizing naar [plaatsnaam 1] om zo dichterbij haar werk te wonen groter dan het belang van de man om de minderjarige dichterbij zich te hebben. Ook bij een verhuizing naar [plaatsnaam 1] kan de man een rol in het leven van de minderjarige blijven spelen die strookt met de door hem verzochte zorgregeling. Als hoofdverzorgende ouder krijgt de vrouw meer rust in haar leven wanneer zij dichterbij haar werk woont, welke rust ook in het belang van de minderjarige is. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Oudorp te verhuizen dan ook toewijzen.
3.1.11.
Uit het voorgaande volgt tevens dat de rechtbank de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige van de vrouw naar de man niet in het belang van de minderjarige acht. De vrouw is al vanaf de geboorte van de minderjarige haar hoofdverzorger. De man heeft dit pas tijdens de mondelinge behandeling van 26 augustus 2021 gedane mondelinge verzoek - dat een wijziging van de beslissing dienaangaande in de beschikking van 17 mei 2021 inhoudt - bovendien niet nader onderbouwd. Dit subsidiaire verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
3.2.
Vervangende toestemming inschrijving crèche
3.2.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige per september 2021 in te schrijven op de crèche [naam crèche] te [plaatsnaam 1].
3.2.2.
De man heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat het niet in het belang is van de minderjarige om haar in te schrijven op de crèche [naam crèche] te [plaatsnaam 1].
Omdat de rechtbank de vrouw vervangende toestemming verleent om met de minderjarige te verhuizen naar [plaatsnaam 1], zal het verzoek van de vrouw dan ook worden toegewezen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt uiteindelijk een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank begrijpt dat de man, ook als de vrouw met de minderjarige naar [plaatsnaam 1] verhuist, verzoekt vanaf 1 september 2021 een zorgregeling vast te stellen van éénmaal in de veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur en uit te breiden vanaf 1 september 2022 van vrijdag na school tot maandag voor school. De man verzoekt daarbij te bepalen dat de vrouw de minderjarige op zaterdag naar hem brengt en dat hij op zondag de minderjarige terugbrengt naar de vrouw. Zodra de minderjarige naar school gaat, haalt de man de minderjarige vrijdag op van school en brengt de man de minderjarige maandag naar school. Tevens verzoekt de man vast te stellen dat de minderjarige gedurende de helft van de vakanties, de feest- en vrije dagen de beschikbaarheidsdiensten door de week en de weekenddiensten van de vrouw, bij de man is. De man verzoekt verder vast te stellen dat hij als eerst feitelijke verzorgende ouder wordt ingeschakeld voor de zorguitoefening van de minderjarige bij ontstentenis van de vrouw.
3.3.2.
De vrouw stemt in met de door de man verzochte reguliere zorgregeling van éénmaal in de veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur en verzoekt bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de minderjarige éénmaal in de veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw de minderjarige naar de man brengt en de man de minderjarige terugbrengt naar de vrouw. Voor zover de omgangsweekenden samenvallen met een weekend waarin de vrouw weekenddienst heeft, verzoekt de vrouw te bepalen dat de man de minderjarige komt halen en brengen in [plaatsnaam 1]. Het daaropvolgende omgangsweekend zal de vrouw de man compenseren en de minderjarige zowel halen als brengen. Wat de vakanties betreft, verzoekt de vrouw te bepalen dat de minderjarige vanaf haar vijfde jaar een week (met inbegrip van de zorgtijd die de man heeft om het weekend) aansluitend met de man op vakantie mag, met een totaal van twee weken per jaar.
3.3.3.
De rechtbank zal bepalen dat de minderjarige éénmaal in de veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw de minderjarige naar de man brengt en de man de minderjarige terugbrengt naar de vrouw.
Voor zover een omgangsweekend valt in een weekenddienst van de vrouw, zal de man de minderjarige halen en brengen. Het daaropvolgende omgangsweekend van de man zal de vrouw de minderjarige halen en brengen, zodat de reisbelasting voor partijen gelijk blijft.
De door de man verzochte uitbreiding van de zorgregeling met ingang van
1 september 2022 zal worden afgewezen, omdat de man, mede gelet op de door hem overgelegde werkgeversverklaring, niet aantoonbaar kan regelen de minderjarige éénmaal in de veertien dagen op vrijdagmiddag op te halen uit [plaatsnaam 1]. Het staat partijen vrij om in onderling overleg verdere afspraken te maken.
3.3.4.
Met betrekking tot de vakanties zal de rechtbank bepalen dat de minderjarige in de periode van 1 september 2021 tot 1 september 2022 twee keer één week bij de man zal verblijven. Met betrekking tot de periode na 1 september 2022 zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de schoolvakanties bij helfte zullen worden gedeeld. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
3.3.5.
De verzoeken van de man ten aanzien van het verblijf van de minderjarige bij hem tijdens de beschikbaarheidsdiensten door de week en de weekenddiensten en het vaststellen dat hij als eerst feitelijk verzorgende ouder voor de zorguitoefening van de minderjarige bij ontstentenis van de vrouw wordt ingeschakeld, zullen worden afgewezen. Ook hiervoor geldt dat de man niet aantoonbaar kan regelen dat hij bij ontstentenis van de vrouw, tijdens haar beschikbaarheidsdiensten door de week of in geval van een weekenddienst op vrijdagmiddag steeds vrij zal kunnen krijgen.
Wel acht de rechtbank het overigens van belang dat, als de vrouw buiten het reguliere zorgweekend van de man een weekenddienst heeft, zij steeds als eerste de man zal vragen of de minderjarige bij hem kan verblijven.
3.3.6.
Met betrekking tot het verzoek van de man ten aanzien van de feest- en vrije dagen stelt de rechtbank vast dat hierop al definitief is beslist bij beschikking van 12 april 2021. De man heeft dan ook geen belang meer bij dit verzoek, reden waarom dit zal worden afgewezen.
3.3.7.
De rechtbank begrijpt dat het subsidiaire verzoek van de man, gedaan in zijn pleitnotitie tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 202, om een raadsonderzoek te gelasten, is ingetrokken, gelet op de uiteindelijke verzoeken van de man, zoals geformuleerd in zijn pleitnota ten behoeve van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2021 en gelet op hetgeen de advocaat van de man tijdens deze laatste mondelinge behandeling hierover heeft verklaard. De rechtbank zal daarom dit verzoek afwijzen.
3.4.
Reiskosten
3.4.1.
De man verzoekt dat de vrouw hem € 100,- per maand, althans € 50,- per maand zal vergoeden voor de reiskosten die hij zal moeten maken in het kader van de zorgregeling, te verrekenen met de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage).
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw de man in de reiskosten compenseert zoals de vrouw heeft voorgesteld, namelijk dat zij de daadwerkelijk gemaakte kosten zal vergoeden. Dit betekent dat de vrouw de man compenseert tegen € 0,19 per kilometer met inachtneming van het navolgende. De man kan dit bedrag inhouden op de kinderbijdrage, op voorwaarde dat hij aantoont dat deze kilometers niet onder de vrije kilometers vallen op grond van het leasecontract dat de man via zijn werkgever heeft. Voor zover de man in het kader van het reizen van en naar [plaatsnaam 1] boven de vrije kilometers van het leasecontract komt, zal de vrouw deze kilometers vergoeden tegen € 0,09 per kilometer. De rechtbank zal het meer door de man verzochte afwijzen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming om met de minderjarige naar [plaatsnaam 1] te verhuizen;
4.2.
verleent de vrouw vervangende toestemming om de minderjarige in te schrijven op de crèche [naam crèche] te [plaatsnaam 1];
4.3.
bepaalt dat de verleende vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;
4.4.
stelt vast dat de minderjarige in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
- de minderjarige zal éénmaal per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man verblijven, waarbij de vrouw de minderjarige zal brengen naar de man en de man de minderjarige zal terugbrengen naar de vrouw. Voor zover een omgangsweekend valt in een weekend waarin de vrouw weekenddienst heeft, zal de man de minderjarige halen en brengen en zal de vrouw in het daaropvolgende omgangsweekend de minderjarige halen en brengen;
Ten aanzien van de vakanties:
- in de periode van 1 september 2021 tot 1 september 2022 zal de minderjarige twee keer één week bij de man verblijven en vanaf 1 september 2022 zullen de vakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
4.5.
bepaalt dat de vrouw de man in de reiskosten gerelateerd aan de zorgregeling compenseert, in die zin dat zij de daadwerkelijk gemaakte kosten zal vergoeden. De vrouw compenseert de man tegen € 0,19 per kilometer met inachtneming van het navolgende. De man kan dit bedrag inhouden op de kinderbijdrage, op voorwaarde dat hij aantoont dat deze kilometers niet onder de vrije kilometers vallen op grond van het leasecontract dat de man via zijn werkgever heeft. Voor zover de man in het kader van het reizen van en naar [plaatsnaam 1] boven de vrije kilometers van het leasecontract komt, zal de vrouw deze kilometers vergoeden tegen € 0,09 per kilometer;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M. Coenraad, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.C. Woudstra en mr. I.J. Pieters, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.P.H. van den Boomen op
23 september 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.