In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 maart 2021, staat de bestuurlijke boete van € 75.000,- centraal die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft opgelegd aan [eiser] wegens het feitelijk leidinggeven aan overtredingen van artikel 5:2 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De AFM concludeerde dat [eiser] betrokken was bij het aanbieden van effecten zonder een goedgekeurd prospectus, wat in strijd is met de wet. De rechtbank behandelt het beroep van [eiser] tegen het besluit van de AFM, waarin hij betoogt dat de boete onterecht is opgelegd en dat de AFM in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en de functiescheiding. De rechtbank oordeelt dat de AFM de overtredingen terecht heeft vastgesteld en dat de opgelegde boete in lijn is met de ernst van de overtredingen. Echter, de rechtbank constateert ook dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat leidt tot een verlaging van de boete met € 2.500,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft, en legt een nieuwe boete op van € 72.500,-. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.