ECLI:NL:RBROT:2021:1551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
8462911 CV EXPL 20-12270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en tuinonderhoud: beoordeling van tekortkomingen en verbeurde boetes

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen de Stichting De Leeuw van Putten en een gedaagde over de nakoming van verplichtingen uit een huurovereenkomst, specifiek met betrekking tot het onderhoud van de tuin. De kantonrechter heeft op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een eerder tussenvonnis van 16 oktober 2020. De eiseres, Stichting De Leeuw van Putten, stelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen door de tuin onvoldoende te onderhouden. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming van de gedaagde niet voldoende ernstig was om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen, en wees de vordering tot ontbinding en ontruiming af.

Daarnaast vorderde de eiseres betaling van verbeurde boetes ter hoogte van € 5.000,-, die waren opgelegd om de gedaagde aan te sporen de tuin op orde te brengen. De kantonrechter oordeelde dat de boetes gematigd moesten worden tot € 2.000,-, omdat de gedaagde niet tijdig had gecommuniceerd over de verbeteringen die hij had aangebracht. De kantonrechter wees ook wettelijke rente toe over het toegewezen bedrag en bepaalde dat de gedaagde een bedrag van € 363,- aan buitengerechtelijke incassokosten moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen partijen in huurovereenkomsten en de mogelijkheid van matiging van boetes op basis van billijkheid. De kantonrechter heeft de gedaagde erop gewezen dat hij in de toekomst zorg moet dragen voor het onderhoud van de tuin, om verdere geschillen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8462911 CV EXPL 20-12270
uitspraak: 5 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting De Leeuw van Putten,
gevestigd te Nissewaard,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.A.M. Jaspers,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Broekzitter-Nieuwland.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘De Leeuw van Putten’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken;
  • de aanvullende producties van de zijde van De Leeuw van Putten.
1.2
Ter zitting van 7 januari 2021 zijn [naam] namens De Leeuw van Putten en de heer [gedaagde] verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigden
.Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 16 oktober 2020 is het volgende overwogen. Vaststaat dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst door de tuin onvoldoende te onderhouden. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is aan de tekortschietende partij, in dit geval [gedaagde], om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming voldoende ernstig is om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen, moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval betrekken. Om deze omstandigheden te bespreken is een mondelinge behandeling gelast.
2.2
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft De Leeuw van Putten foto’s van de tuin in de maanden november en december 2020 in het geding gebracht. Ter zitting heeft De Leeuw van Putten aangevoerd dat uit deze foto’s blijkt dat er wel verbetering is, maar dat de tuin nog niet af is. [gedaagde] heeft erkend dat er nog ruimte is voor verbetering, bijvoorbeeld door het plaatsen van grind. Hij blijft echter bij zijn standpunt dat de tekortkoming onvoldoende ernstig is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn verweer aangevoerd dat de tuin onderhoudsvrij gemaakt is door het weghalen van boomwortels en het plaatsen van tegels. Vanwege financiële problemen heeft het enige tijd geduurd, maar de komende jaren zal er geen onderhoud meer nodig zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft De Leeuw van Putten bevestigd dat de tuin akkoord wordt bevonden zodra het grind is geplaatst.
2.3
Partijen hebben sinds augustus 2018 een geschil over het tuinonderhoud. [gedaagde] is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de tuin op orde te krijgen. Op basis van de door De Leeuw van Putten overgelegde foto’s en hetgeen ter zitting is besproken constateert de kantonrechter dat de verbetering van de tuin moeizaam op gang gekomen is, maar dat [gedaagde] het onderhoud inmiddels heeft opgepakt. De tekortkoming is hiermee niet ongedaan gemaakt, maar [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot gevolg hebben dat de tekortkoming als onvoldoende ernstig wordt gekwalificeerd om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. [gedaagde] heeft zich succesvol beroepen op de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 6:265 lid 1 BW. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden daarom afgewezen. De kantonrechter wijst [gedaagde] er in dit verband wel op dat hij ervoor zorg dient te dragen dat de tuin voortaan naar behoren en naar tevredenheid van De Leeuw van Putten wordt onderhouden, anders kan dit in de toekomst wellicht een grond opleveren om de huurovereenkomst alsnog te ontbinden.
2.4
De Leeuw van Putten vordert voorts betaling van een bedrag van € 5.000,- aan verbeurde boetes en voert daartoe het volgende aan. De boetes zijn opgelegd om [gedaagde] aan te sporen de tuin op orde te brengen en te houden en hebben betrekking op de periode van 6 augustus 2019 tot en met 21 februari 2020. In artikel 20 van de Algemene Huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte (hierna: algemene huurvoorwaarden), welke bepalingen van toepassing zijn verklaard op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, is opgenomen dat de verhuurder een boete van € 25,- per kalenderdag mag opleggen als de huurder zich niet houdt aan zijn verplichtingen op grond van artikel 13 van de algemene huurvoorwaarden. Uit artikel 13 lid 6 van de algemene huurvoorwaarden blijkt dat de huurder de tuin zodanig dient te onderhouden dat deze een verzorgde indruk geeft. De toepasselijkheid van de algemene huurvoorwaarden is door [gedaagde] niet betwist, en evenmin heeft hij betwist dat de tuin in het verleden een onverzorgde indruk maakte. In beginsel mocht De Leeuw van Putten de boetes dus opleggen. [gedaagde] stelt echter zich op het standpunt dat de boetes gematigd dienen te worden op grond van artikel 6:94 lid 1 BW, omdat hij vergeten was om aan te geven dat hij al een en ander had verbeterd aan de tuin.
2.5
Op grond van artikel 6:94 BW kan de kantonrechter tot matiging van verbeurde boetes overgaan, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De kantonrechter mag van deze bevoegdheid gebruik maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Alle omstandigheden van het geval kunnen daarbij een rol spelen. Vaststaat dat [gedaagde] niet het initiatief heeft genomen om De Leeuw van Putten op de hoogte te stellen van de verbeteringen in de tuin, terwijl partijen hierover al een tijd een geschil hadden. Bovendien heeft [gedaagde] erkend dat hij niet thuis was bij aangekondigde huisbezoeken, omdat hij de post van De Leeuw van Putten niet heeft geopend. Dit zijn omstandigheden die voor zijn rekening en risico komen. Daar staat tegenover dat De Leeuw van Putten niet heeft gesteld dat zij schade heeft geleden vanwege het niet op orde zijn van de tuin. In voornoemde omstandigheden ziet de kantonrechter redenen om de boete te matigen tot een bedrag van € 2.000,-. De vordering tot betaling van de verbeurde boetes wordt daarom toegewezen tot dit bedrag.
2.6
Tegen de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de hoogte hiervan berekend dient te worden over het toegewezen deel van de hoofdsom vanaf de aanvangsdatum van het verzuim (artikel 6:119 BW).
2.7
De Leeuw van Putten maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is buitengerechtelijke kosten verschuldigd, als De Leeuw van Putten hem een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW en [gedaagde] naar aanleiding daarvan niet tot betaling is overgegaan. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de bij dagvaarding overgelegde aanmaning van 10 februari 2020 heeft ontvangen waarin wordt verzocht het factuurbedrag binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog te voldoen. Voldoende gebleken is dat hiermee voldaan is aan de wettelijke vereisten en dat de buitengerechtelijke incassokosten in beginsel toewijsbaar zijn. Het gevorderde bedrag van € 625,- aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. De kantonrechter zal daarom de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Dit heeft tot gevolg dat een bedrag van € 363,- inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen.
2.8
Aangezien beide partijen voor een deel in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan De Leeuw van Putten te betalen een bedrag van € 2.363,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 2.000,- vanaf de aanvangsdatum van het verzuim tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.43416