In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een vogelopvang, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De eiseres had een aanslag voor waterschapsbelastingen in de vorm van zuiveringsheffing bedrijfsruimte ontvangen, ter hoogte van € 4.691,83, gebaseerd op 50,18 vervuilingseenheden. De eiseres stelde dat de aanslag met 57,5% verlaagd diende te worden, omdat een deel van het drinkwater dat gebruikt werd voor de vogelbassins niet op het riool geloosd werd. De rechtbank oordeelde dat de zuiveringsheffing niet gelijkgesteld kan worden aan de rioolheffing en dat de aanslag terecht was opgelegd. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, omdat de informatie op de website van het Hoogheemraadschap van Delfland als algemene voorlichting werd beschouwd en niet specifiek op de situatie van eiseres was toegesneden. De rechtbank concludeerde dat de aanslag correct was berekend en dat de eiseres niet kon aantonen dat haar vogelopvang als zwem- en badinrichting aangemerkt diende te worden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.