In de zaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van het tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning in Rotterdam-West, heeft de rechtbank Rotterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan. De officieren van justitie, mrs. J.B. Wooldrik en J. Boender, eisten een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De verdachte had aanvankelijk gezwegen en pas later verklaard, maar de rechtbank vond dat de twijfels over haar verklaring niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Er ontbrak een concreet bewijsmiddel dat aantoont dat de verdachte op de hoogte was van het doel van de rit naar Rotterdam met de medeverdachte. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft ook de benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken. De kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de verdediging van de vordering zijn begroot op nihil. De voorlopige hechtenis van de verdachte was al opgeheven op 8 februari 2021. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam.