ECLI:NL:RBROT:2021:2305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
ROT 19/4649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de AVG en de verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Dienst Terugkeer en Vertrek. De eiser had op 14 maart 2019 een inzageverzoek ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), waarin hij vroeg om informatie over de verwerking van zijn persoonsgegevens. De verweerder had eerder op 18 april 2019 een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens verstrekt, maar het bezwaar van de eiser tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 1 juli 2019. De eiser stelde dat de informatie die hij had ontvangen onvolledig was en dat hij recht had op inzage in meer documenten.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021, waaraan de eiser en zijn gemachtigde via Skype deelnamen, werd het onderzoek gesloten. De rechtbank overwoog dat de relevante wet- en regelgeving in een bijlage was opgenomen en dat de uitleg van het begrip 'persoonsgegevens' bepalend is voor het inzagerecht. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd dat de eiser de informatie waarop hij recht had, had ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat er meer persoonsgegevens waren dan die in het verstrekte overzicht waren opgenomen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was, omdat de verweerder had voldaan aan zijn verplichtingen onder de AVG. De rechtbank benadrukte dat het inzagerecht beperkt is tot persoonsgegevens die de betrokkene betreffen en dat de eiser niet had aangetoond dat het verstrekte overzicht onvolledig was. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. de Vries, en werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, Dienst Terugkeer en Vertrek, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Raterink).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een overzicht verstrekt van (de verwerking van) zijn persoonsgegevens binnen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V).
Bij besluit van 1 juli 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben via een Skype-verbinding aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met zaaknummer ROT 19/5030. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Daarna zijn de zaken gesplitst voor het doen van uitspraak.

Overwegingen

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Eiser heeft op 14 maart 2019 aan verweerder verzocht om informatie op grond van de artikelen 12 en 15, eerste lid, van de Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming: AVG). Verweerder heeft in reactie op dit verzoek bij het primaire besluit een overzicht verstrekt van (de verwerking van) de persoonsgegevens van eiser binnen de DT&V. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat eiser de informatie waarop hij op grond van de AVG recht heeft, al heeft ontvangen in het primaire besluit. Zoals in het primaire besluit is aangegeven, heeft de gemachtigde van eiser de mogelijkheid om informatie uit het vertrekdossier te ontvangen. Verweerder heeft de namen van de gestelde moeder van eiser gehanteerd zoals deze zijn vermeld op het door eiser verstrekte overlijdenscertificaat, namelijk [naam]. Verweerder heeft het bestand ‘[bestandsnaam ]’ ([bestandsnaam ]) aan eiser verstuurd en beschikt niet over de achterliggende stukken van dat bestand. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt achterliggende informatie niet aan verweerder ter bescherming van de ingeschakelde onderzoeker, evenals de door hem gehanteerde onderzoeksmethode. Te zijner tijd kan deze informatie worden opgevraagd en ter inzage worden gegeven aan de rechter, aldus verweerder.
4. Eiser verzoekt in beroep allereerst de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen, omdat verweerder volgens hem niet op de inhoud daarvan is ingegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit evenwel afdoende gemotiveerd ingegaan op de gronden van bezwaar. Voor zover eiser in beroep niet concretiseert op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is, kan de enkele verwijzing naar de gronden van bezwaar in de gronden van beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. Eiser wenst inzage te krijgen in de persoonsgegevens. Eiser voert in dat kader in beroep aan dat ten onrechte in het bestreden besluit als feit is opgenomen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen achterliggende informatie aan verweerder verstrekt. Volgens een brief (de rechtbank begrijpt: het besluit) van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 april 2019 is verweerder de verwerkingsverantwoordelijke en heeft verweerder de beschikking over alle door de Minister van Buitenlandse Zaken opgestelde en verzamelde dossierstukken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt uitdrukkelijk dat in Baku (Azerbeidzjan) louter mondeling is gecommuniceerd met de onderzoeker / vertrouwenspersoon en dat geen schriftelijke informatie is meegegeven dan wel verkregen. De bevindingen in het document ‘[bestandsnaam ]’ komen dus voort uit mondelinge communicatie tussen de onderzoeker/vertrouwenspersoon in Baku en een medewerker van de Nederlandse ambassade aldaar. Eiser meent dat - gelet hierop - verweerder in redelijkheid wel in het bezit moet zijn van gespreksverslagen tussen het ambassade personeel en de vertrouwenspersoon, nu de ‘[bestandsnaam ]’ een weerslag van die communicatie zouden moeten zijn. Verder is bijvoorbeeld ook sprake van een paspoort van de moeder van eiser. In het document [bestandsnaam ] komen de drie namen van zijn moeder niet terug en is alleen sprake van de woorden ‘de moeder van verzoeker’. Eiser stelt zich op het standpunt dat de namen van zijn moeder onzorgvuldig zijn verwerkt en dat aan deze verwerking ten onrechte onjuiste negatieve uitkomsten zijn verbonden. Eiser verwijst naar het onderzoeksverslag van zijn gemachtigde in Baku en stelt dat hieruit valt op te maken dat de informatie uit het document in hoge mate ongerijmd is met de in dit dossier bekende feiten.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het inzagerecht op grond van artikel 15 van de AVG is beperkt tot persoonsgegevens die de betrokkene betreffen. De uitleg van het begrip ‘persoonsgegevens’ is dus bepalend voor de reikwijdte van het inzagerecht. Door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) en de Hoge Raad wordt een ruime uitleg aan het begrip “persoonsgegeven” gegeven. Het Hof heeft in zijn arrest van 20 december 2017 in de zaak C-434/16, P. Nowak, (ECLI:EU:C:2017:994), overwogen dat het begrip persoonsgegevens zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie die de betrokkene betreft. Van dat laatste is sprake als de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder middels het document ‘[bestandsnaam ]’ aan eiser de informatie heeft verstrekt waarop hij ingevolge de AVG recht heeft. Dat wil zeggen dat eiser de beschikking heeft gekregen over een overzicht, in begrijpelijke vorm, van alle hem betreffende persoonsgegevens die zijn verwerkt. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:352, r.o. 7), dient degene die stelt dat er méér persoonsgegevens moeten zijn, nadat het bestuursorgaan onderzoek naar die persoonsgegevens heeft gedaan en niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn, aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens dienen te zijn. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet ongeloofwaardig heeft medegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn. In dat kader is relevant dat de rechtbank bij uitspraak van heden, zaaknummer ROT 19/5030, heeft geoordeeld dat de Minister van Buitenlandse Zaken moet worden aangemerkt als ‘verwerkingsverantwoordelijke’ in de zin van de AVG voor wat betreft de verwerking van de persoonsgegevens van eiser door de Nederlandse ambassade in Baku. Voor zover eiser inzage wil in de persoonsgegevens die door de Nederlandse ambassade in Baku van hem zijn verwerkt, heeft verweerder reeds daarom kunnen volstaan met het standpunt dat hij niet over die informatie beschikt. Ook voor het overige is de mededeling van verweerder dat er niet meer persoonsgegevens bij hem aanwezig zijn, dan de gegevens die zijn opgenomen in het verwerkingsoverzicht, naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer persoonsgegevens dienen te zijn. In dat kader merkt de rechtbank op dat, zoals zij hiervoor al voorop heeft gesteld, het inzagerecht betrekking heeft op de persoonsgegevens die eiser zelf betreffen. Voor zover eiser heeft gesteld dat de persoonsgegevens van zijn vader en moeder ook op hem betrekking hebben, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verstrekte verwerkingsoverzicht van verweerder ten aanzien van zijn persoonsgegevens onvolledig is en dat hij aan de hand van de verstrekte informatie niet in staat is om te controleren of zijn persoonsgegevens juist en rechtmatig zijn verwerkt. De stellingen van eiser dat verweerder over meer dossierstukken beschikt, dat de namen van zijn moeder niet voorkomen in het document en dat de informatie die door verweerder is verstrekt niet overeenkomt met de in dit dossier bekende feiten, acht de rechtbank daartoe niet afdoende
5.3.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus dat hij onderliggende stukken wenst te ontvangen. De rechtbank stelt voorop dat artikel 15 van de AVG geen recht geeft op verstrekking van de fysieke of digitale stukken waarin de persoonsgegevens worden verwerkt. Dit volgt ook uit jurisprudentie van het Hof. Zo heeft het Hof blijkens de uitspraak van 17 juli 2014 (ECLI:EU:C:2014:2081) geoordeeld dat de betrokkene aan de AVG niet het recht kan ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin de gegevens staan, als aan het inzageverzoek kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking. Hoewel de uitspraak van het Hof betrekking heeft op Richtlijn 95/46/EG, is het ook van belang voor de uitleg van de AVG. Uit overweging 9 van de preambule bij de AVG volgt namelijk dat de doelstellingen en beginselen van Richtlijn 95/46/EG overeind blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, in dit geval kunnen volstaan met het verstrekken van het verwerkingsoverzicht en was verweerder niet verplicht om aan eiser inzage te geven in de door hem genoemde stukken, voor zover hij al over deze stukken beschikt.
5.4.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de juistheid van de gehanteerde gegevens, kan in deze procedure verder geen rol spelen. Ter beoordeling staat uitsluitend of verweerder heeft voldaan aan de verplichtingen die op grond van de artikelen 12 en 15 van de AVG op hem rusten.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2021.
De griffier is buiten staat
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage – wettelijk kader
1. Uit overweging 9 van de preambule van de AVG volgt dat de doelstellingen en beginselen van Richtlijn 95/46/EG overeind blijven, (…).
Artikel 12 van de AVG, over de transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene, luidt:
1. De verwerkingsverantwoordelijke neemt passende maatregelen opdat de betrokkene de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie en de in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 bedoelde communicatie in verband met de verwerking in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt, in het bijzonder wanneer de informatie specifiek voor een kind bestemd is. De informatie wordt schriftelijk of met andere middelen, met inbegrip van, indien dit passend is, elektronische middelen, verstrekt. Indien de betrokkene daarom verzoekt, kan de informatie mondeling worden meegedeeld, op voorwaarde dat de identiteit van de betrokkene met andere middelen bewezen is.
2. De verwerkingsverantwoordelijke faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 15 tot en met 22. In de in artikel 11, lid 2, bedoelde gevallen mag de verwerkingsverantwoordelijke niet weigeren gevolg te geven aan het verzoek van de betrokkene om diens rechten uit hoofde van de artikelen 15 tot en met 22 uit te oefenen, tenzij de verwerkingsverantwoordelijke aantoont dat hij niet in staat is de betrokkene te identificeren.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.
4. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.
5. Het verstrekken van de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie, en het verstrekken van de communicatie en het treffen van de maatregelen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 geschieden kosteloos. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag de verwerkingsverantwoordelijke ofwel:
a. a) een redelijke vergoeding aanrekenen in het licht van de administratieve kosten waarmee het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen gepaard gaan; ofwel
b) weigeren gevolg te geven aan het verzoek. Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke om de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek aan te tonen.
(…)
Artikel 15 van de AVG, over het recht van inzage van de betrokkene, luidt:
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
(…)
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.