ECLI:NL:RBROT:2021:2371
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling in verband met oplopende alimentatieschuld aan ex-partner in Letland
In deze zaak heeft de verzoeker een verzoek ingediend tot toelating tot de wettelijke schuldsanering op basis van artikel 284 van de Faillissementswet. De verzoeker heeft een oplopende alimentatieschuld aan zijn ex-partner in Letland, voortvloeiend uit een uitspraak van de Letse rechter. Tijdens de zitting is gebleken dat de verzoeker een nihilstelling van zijn alimentatieverplichting in Letland heeft aangevraagd, maar dat de Letse rechter nog geen beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden om de verzoeker de kans te geven om deze nihilstelling te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat de oplopende alimentatieschuld op dit moment onvoldoende grond biedt voor afwijzing van het verzoek tot schuldsanering, aangezien het verzoekschrift voldoet aan de gestelde eisen en de overige schulden niet aan toelating in de weg staan. De rechtbank gaat ervan uit dat de bevoegde rechter in Letland, zodra deze kennisneemt van het verzoek tot nihilstelling, de alimentatieverplichting mogelijk met terugwerkende kracht op nihil zal stellen. De rechtbank is bevoegd om deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen, omdat het centrum van de voornaamste belangen van de verzoeker in Nederland ligt. De rechtbank spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit en benoemt mr. W.J. Roos-van Toor tot rechter-commissaris. Tevens wordt er een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder toegekend, voor zover de boedel dit toelaat.