ECLI:NL:RBROT:2021:2866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
10/811042-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van verdachte voor aanranding en winkeldiefstal met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van twee vrouwen en een winkeldiefstal. De verdachte heeft op een metrostation een 16-jarig meisje bij haar heup en bil aangeraakt en in een drogisterij een jonge medewerkster aan haar bil betast. Daarnaast heeft hij een tablet gestolen bij de Media Markt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de verdachte, maar er was geen NIFP-rapportage beschikbaar. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 7 maanden geëist, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en heeft hem bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meewerken aan diagnostiek en hulp bij financiën. Tevens is er een schadevergoeding van € 250,- toegewezen aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/811042-20
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte]
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden (PPC),
raadsvrouw mr. R.G. Jagesar, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek, meewerken aan een ambulante behandeling, begeleid wonen en hulp bij financiën.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 en 3
Door de verdediging is vrijspraak bepleit voor de onder 1 en 3 tenlastegelegde aanrandingen. Daarbij is vooral gewezen op de ontkennende verklaring van de verdachte. De rechtbank onderschrijft dit betoog niet. Nog daargelaten dat de verdachte wisselend heeft verklaard over het wel of niet aanraken van de vrouwen, waar hij ze zou hebben aangeraakt en de aanleiding waarom dat zou zijn gebeurd, bevinden zich in het dossier voldoende bewijsmiddelen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten aanrandingen. Voor zover hij heeft ontkend, vindt dat zijn weerlegging in die bewijsmiddelen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 16 november 2020 te Rotterdam door feitelijk iemand, te weten [naam slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), heeft gedwongen tot het dulden van een
of meer ontuchtige handelingen,
namelijk het aanraken van de bil en de heup van die [naam slachtoffer 1] ,
met andere feitelijkheden die hebben bestaan uit het onverhoeds aanraken van de bil en heup van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij op 28 november 2020 te Dordrecht
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een tablet (van het merk Samsung, type Tab A7, ter waarde van 255,85 euro), dat aan een ander toebehoorde, te weten
aan Media Markt (gelegen aan de Johan de Wittstraat),
waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak verbreking;
3.
(ter berechting gevoegd 10/682102-20)
hij op 15 september 2020 te Dordrecht
door een feitelijkheid iemand, te
weten [naam slachtoffer 2] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer
ontuchtige handeling(en),
namelijk het betasten van en tikken tegen de bil van die medewerkster,
(een) andere feitelijkheid dat heeft bestaan uit
het onverhoeds/tijdens het passeren betasten van en tikken tegen de bil van
die medewerkster;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
2.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de aanranding van twee vrouwen. Op een metrostation heeft de verdachte een meisje van 16 bij haar heup en bil aangeraakt en bij een drogisterij heeft hij een eveneens jonge medewerkster aan haar bil betast en daarop een tik gegeven. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het handelen van de verdachte heeft een grote impact gehad op het slachtoffer bij het metrostation en heeft bij haar geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid op straat, hetgeen blijkt uit de door haar opgemaakte schriftelijke slachtofferverklaring.
Voorts heeft de verdachte een tablet gestolen bij de Mediamarkt, waarbij hij de artikelbeveiliging heeft doorgeknipt. Dit zijn hinderlijke feiten die niet alleen financiële schade meebrengen, maar ook voor veel ergernis en overlast zorgen voor de winkeliers en het winkelpersoneel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 februari 2021. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte is in het verleden veelvuldig in aanraking geweest met politie en justitie. Ten aanzien van vermogensdelicten is sprake van een delictpatroon. Er bestaan zorgen op het gebied van seksualiteit en er worden signalen waargenomen dat hij problemen ervaart op psychosociaal vlak. Doordat de verdachte niet inhoudelijk heeft verklaard over de hem ten laste gelegde gevallen van aanranding van de eerbaarheid, kan de reclassering geen onderbouwde delictanalyses maken. De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn, waarbij het ontbreken van diagnostiek het geven van een passend advies bemoeilijkt. NIFP-onderzoek is geïndiceerd, ook omdat hierbij gekeken kan worden in hoeverre het delictgedrag de verdachte kan worden toegerekend.
Wat betreft het vermogensdelict wordt wel duidelijk dat de verdachte gebaat zou zijn bij beschermd wonen en bij oplegging van andere voorwaarden die stabiliteit met zich meebrengen betreffende zijn financiën en dagbesteding, aangezien de verdachte laat blijken bij dit delict een financieel motief te hebben gehad. Door het ontbreken van diagnostiek heeft de reclassering echter ook wat dit aangaat geen zicht op welke woonvoorziening en dagbesteding passend is bij zijn specifieke situatie. De verdachte heeft bij de reclassering kenbaar gemaakt wel open te staan voor beschermd wonen en ambulante behandeling.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gemeld dat een aanvraag voor dubbelrapportage door een psychiater en een psycholoog vanwege een administratieve fout niet bij het NIFP terecht is gekomen. Omdat de reclassering zich zorgen maakt over de psychische gesteldheid van de verdachte en hij heeft aangegeven open te staan voor begeleid wonen en ambulante behandeling, acht de officier van justitie een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden niettemin van belang. Nadere diagnostiek, zoals geadviseerd door de reclassering, kan daarbij worden verricht binnen het kader van de te formuleren voorwaarden. De raadsvrouw heeft eveneens bepleit om bij een veroordeling van de verdachte, hem een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Omdat uit het reclasseringsrapport blijkt dat er bij de verdachte zorgen zijn op het gebied van seksualiteit en er signalen zijn dat hij problemen ervaart op het psychosociale vlak en de reclassering nadere diagnostiek derhalve noodzakelijk acht en de verdachte heeft aangegeven dat hij open staat voor beschermd wonen en ambulante behandeling, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 650,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om de gevorderde schadevergoeding te matigen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 november 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal meewerken aan de diagnostiek van zijn problematiek door een psycholoog en/of psychiater die door de reclassering zal worden aangewezen;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een psycholoog en/of psychiater die door de reclassering zal worden aangewezen, zolang als de reclassering dat noodzakelijk vindt. De ambulante behandeling kan mede gericht zijn op de behandeling van de gokverslaving van de veroordeelde;
3. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, zolang als de reclassering dat noodzakelijk vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan de hulpverlening bij het aflossen van zijn schulden en begeleiding bij zijn financiën.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 250,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Rotterdam door geweld en/of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door
bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2004), heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een
of meer ontuchtige handeling(en),
namelijk het aanraken van de bil en/of de heup van die [naam slachtoffer 1] , het geweld
en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de
bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en)
heeft/hebben bestaan uit het onverhoeds aanraken van de bil en/of heup van die
[naam slachtoffer 1] ;
art 246 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Dordrecht
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een tablet (van het merk Samsung, type Tab A7, ter waarde van 255,85 euro), in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten
aan Media Markt (gelegen aan de Johan de Wittstraat),
waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht
door middel van braak en/of verbreking;
art. 310 Wetboek van Strafrecht
art. 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
(ter berechting gevoegd 10.682102/20)
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Dordrecht
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met
geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)den iemand, te
weten [naam slachtoffer 2] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handeling(en),
namelijk het betasten van en/of tikken tegen de bil van die medewerkster.
geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld
en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit
het onverhoeds/tijdens het passeren betasten van en/of tikken tegen de bil van
die medewerkster;
art 246 Wetboek van Strafrecht