ECLI:NL:RBROT:2021:2894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
19-5068
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en beroep ongegrond

Op 1 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen vanwege drugsmisbruik, na een positieve speekseltest voor cannabis en een bloedonderzoek dat ook alcohol en THC aantoonde. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren. Eiser voerde aan dat de diagnose drugsmisbruik niet voldoende onderbouwd was en dat er sprake was van overrapportage door de politie. De rechtbank oordeelde dat de keurend psychiater de diagnose zorgvuldig had gesteld op basis van de anamnese en de resultaten van het laboratoriumonderzoek. De rechtbank concludeerde dat de diagnose drugsmisbruik in ruime zin terecht was en dat er geen gebreken waren in het psychiatrische verslag. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de ongeldigverklaring van het rijbewijs bleef in stand. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de rijgeschiktheid in gevallen van drugsmisbruik en de rol van psychiatrische rapportages in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff,
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: mr. S.J. van der Ark.

Procesverloop

Bij het besluit van 16 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 23 april 2019.
Bij het besluit van 26 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T. van Nimwegen, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt op 21 november 2018, volgt dat eiser op 7 oktober 2018 als bestuurder van een motorvoertuig door de politie is gecontroleerd in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Eiser is onder meer gevorderd mee te werken aan een speekseltest. Deze test was positief voor het gebruik van cannabis. Eiser heeft hierover - samengevat - verklaard dat hij in de 48 uur voorafgaand aan zijn aanhouding vijf á zes joints heeft gebruikt. Verder heeft eiser verklaard dat hij dagelijks blowt en een joint gebruikt. Bij eiser is ook bloed afgenomen dat is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit het rapport Alcohol en drugs in het verkeer van het NFI van 30 oktober 2018 blijkt dat het afgenomen bloed van eiser stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde blijkens het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of artikel 8 van de WVW 1994. Het afgenomen bloed bevatte alcohol (ethanol) en cannabis (THC).
1.2.
Op 21 november 2018 heeft de politie eenheid Rotterdam een schriftelijke mededeling aan verweerder gedaan. In de mededeling is opgenomen dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de geestelijke of lichamelijke geschiktheid voor het besturen van de categorie(ën) AM en B van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, zoals bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994. Aan dit vermoeden is ten grondslag gelegd dat eiser onder invloed van verdovende middelen een motorvoertuig heeft bestuurd.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2018 heeft verweerder aan eiser de verplichting opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn drugsgebruik en is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst, in elk geval tot de uitslag van het onderzoek.
1.4.
Op 5 januari 2019 heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door arts
[naam arts] en psychiater [naam psychiater 1] . Hiervan is op 11 maart 2019 een verslag van bevindingen opgemaakt. De keurend psychiater heeft de diagnose drugmisbruik in ruime zin gesteld. Daaraan heeft de psychiater ten grondslag gelegd dat eiser anamnestisch heeft verklaard dat hij in die periode gemiddeld één á twee dagen per week cannabis gebruikte. Doordeweeks nooit en in het weekend één á twee joints, nooit meer dan twee joints. De psychiater heeft eiser geconfronteerd met de discrepantie in zijn anamnestische gegevens ten opzichte van zijn verklaring ten tijde van de aanhouding. Eiser heeft daarop verklaard dat hij bij zijn aanhouding het dagelijks gebruik van cannabis onder druk van de agent heeft aangegeven. De psychiater acht de anamnese onbetrouwbaar en acht het daarom aannemelijk dat eiser in deze periode meer drugs heeft gebruikt dan (thans) is opgegeven. Dat is volgens de psychiater een aanwijzing voor onderrapportage. De psychiater heeft verder betrokken dat cannabisgebruik tot een gemiddeld gebruik van maximaal drie á vierjoints per week als normaal gebruik wordt beoordeeld (sociaal gebruik), mits de betrokkene zichzelf of anderen niet in de problemen brengt. Wanneer betrokkene onder invloed van cannabis heeft gereden, dan wordt dit als cannabismisbruik gezien. De psychiater acht het tot slot aannemelijk dat eiser per 8 oktober 2018 is gestopt met het druggebruik.
1.5.
Verweerder heeft vervolgens - onder verwijzing naar voornoemd verslag van
11 maart 2019 - het primaire besluit van 16 april 2019 genomen, inhoudende dat het rijbewijs van eiser ongeldig is verklaard vanaf 23 april 2019. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit van 26 augustus 2019 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - samengevat - ten grondslag gelegd dat het medisch onderzoek door de keurend psychiater zorgvuldig en correct is uitgevoerd, waarbij de conclusie wordt gedragen door de bevindingen van het onderzoek. Het verslag van bevindingen is naar de mening van verweerder op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en inhoudelijk concludent. De door de psychiater verzamelde gegevens, in het geheel bezien, hebben ertoe geleid dat zij de diagnose drugmisbruik in ruime zin heeft kunnen stellen. Nu de keurend arts aannemelijk acht dat eiser op 8 oktober 2018 met het gebruik van het middel is gestopt, was de recidiefvrije periode ten tijde van het onderzoek nog niet verstreken.
3. Eiser voert - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aan. Eiser is van mening dat het rapport van de psychiater naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken vertoont, dat verweerder dit niet ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit. Het rapport is volgens eiser onvoldoende concludent om de conclusie te kunnen dragen dat sprake is van drugsmisbruik in ruime zin; de gegevens kunnen niet leiden tot deze conclusie. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1339). Uit deze uitspraak volgt dat de diagnose “alcoholmisbruik in ruime zin” alleen kan worden verkregen bij meerdere, indirecte aanwijzingen. Eiser acht deze uitspraak van overeenkomstige toepassing bij de diagnose “drugsmisbruik in ruime zin”. Dergelijke aanwijzingen ontbreken in dit geval. De diagnose van de psychiater wordt uitsluitend gesteld op grond van de anamnese in combinatie met het verhoogde THC-gehalte. Dat is in het licht van voornoemde uitspraak van de Afdeling niet afdoende.
Eiser wijst erop dat hij bij de psychiater kenbaar heeft gemaakt dat sprake is geweest van overrapportage bij de politie; eiser voelde zich onder druk gezet door de agenten en heeft het beeld gewekt dat hij dagelijks softdrugs gebruikte. Eiser hoopte hiermee de indruk te wekken dat hij nog tot rijden in staat kon worden geacht, omdat een dagelijks gebruiker van softdrugs minder snel onder invloed verkeert en dus over een zekere tolerantie beschikt. De psychiater heeft niet gemotiveerd waarom zij de verklaring van eiser niet geloofwaardig acht. Eiser wijst verder op de zaak met CBR-kenmerk [kenmerknummer] , waarbij een soortgelijk geval aan de orde was en verweerder het bezwaar wél gegrond heeft verklaard.
Eiser heeft in beroep een contra-expertise van psychiater [naam psychiater 2] van 8 november 2019, en een aanvullende reactie van deze psychiater van 11 januari 2020, ingebracht. Deze psychiater stelt zich op het standpunt dat niet kan worden geconcludeerd dat het overmatig cannabisgebruik op de dag van de aanhouding onderdeel is van een patroon dat kan worden benoemd als cannabis misbruik in engere of ruime zin. De psychiater stelt dat, gezien de uitslag van het urineonderzoek (negatief voor cannabis) en de anamnese, overrapportage bij de politie meer aannemelijk lijkt te zijn. Eiser wilde van het onderzoek af zijn en heeft daarom verklaard dat hij dagelijks cannabis gebruikte, terwijl dat niet zo was. Eiser gebruikte alleen recreatief cannabis, op een sociale gelegenheid (gemiddeld één keer per week) en kwam daardoor ook niet in de problemen. De psychiater wijst er verder op dat het rijden onder invloed ook de grondslag was van het onderzoek. De aanhouding onder invloed van cannabis, waarop de keurend psychiater heeft gewezen, vormt blijkens haar rapportage meteen het bewijs van misbruik van cannabis. Hiermee is volgens psychiater [naam psychiater 2] sprake van een cirkelredenering.
Wettelijk kader
4. Het voor deze uitspraak relevante wettelijk kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het geschil
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling meermalen heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1620), dat in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
Volgens eveneens vaste jurisprudentie, onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI9705), wordt onder drugsmisbruik verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-IV-TR classificatie drugsmisbruik en/of drugsafhankelijkheid. Hieruit kan derhalve worden afgeleid dat de diagnose drugsmisbruik ook kan worden gesteld op grond van enkel de DSM-IV (TR) classificatie drugsmisbruik dan wel op grond van enkel relevante gegevens.
5.2.
In het geval van eiser is de diagnose ‘drugsmisbruik in ruime zin’ gebaseerd op de relevante gegevens. Bij het psychiatrisch onderzoek heeft de keurend psychiater een anamnese afgenomen, lichamelijk en psychiatrisch onderzoek verricht en de resultaten van het verrichtte laboratoriumonderzoek betrokken. Het onderzoek is in zoverre zorgvuldig tot stand gekomen. Dat de keurend psychiater eiser alleen heeft geconfronteerd met de discrepantie tussen de anamnese en zijn verklaring bij de politie, en niet met haar mening dat de anamnese onbetrouwbaar is, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5.3.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het verslag van bevindingen van de keurend psychiater - zoals eiser stelt - niet concludent is.
De rechtbank stelt vast dat de keurend psychiater de diagnose op twee omstandigheden heeft gebaseerd.
De eerste omstandigheid betreft de anamnese van eiser. Eiser heeft blijkens zijn afgelegde verklaring bij de politie verklaard dagelijks te blowen. Bij het psychiatrisch onderzoek van de keurend psychiater heeft eiser evenwel verklaard in het weekend één á twee joints te gebruiken. Uit het verslag van bevindingen volgt dat de keurend psychiater is uitgegaan van de verklaring van eiser bij de politie (zoals bevestigd in haar reactie van 6 januari 2020). Hiermee is de anamnese onbetrouwbaar en is het aannemelijk dat eiser in de periode voor zijn aanhouding meer drugs heeft gebruikt dan hij heeft verklaard destijds te gebruiken. De conclusie van de keurend psychiater dat de verklaringen van eiser over zijn drugsgebruik een aanwijzing zijn voor onderrapportage is daarmee terecht getrokken. Dit wordt bevestigd in de omstandigheid dat eiser bij het onderzoek van de contra-expert een nog lager gebruik heeft opgegeven, namelijk alleen op sociale gelegenheden (zijnde een of twee keer per week of twee weken). Daarbij komt dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij bij zijn aanhouding onder druk van de politie heeft verklaard dat hij dagelijks gebruikt om op die manier te voorkomen dat er een bloedonderzoek zou plaatsvinden. Echter, uit de stukken van het dossier volgt dat ten tijde van de aanhouding van eiser op 7 oktober 2018 om 04.25 uur bloed bij hem is afgenomen voor onderzoek, terwijl het verhoor door de politie op diezelfde dag om 04.43 uur heeft plaatsgevonden, dus ná de bloedafname. Daarmee klopt de verklaring van eiser niet dat hij, om te voorkomen dat er bloed zou worden afgenomen, bij de politie heeft verklaard in de afgelopen 48 uur vijf á zes joints te hebben gebruikt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om overrapportage bij de politie aan te nemen. Eisers stelling, dat sprake had moeten zijn van een positieve urine-uitslag bij de keurend psychiater als daadwerkelijk sprake was geweest van het door hem opgegeven gebruik bij de politie, leidt de rechtbank, bij gebrek aan een nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel.
De tweede omstandigheid waarop de keurend psychiater haar diagnose heeft gebaseerd is dat eiser onder invloed van cannabis heeft gereden. Eiser voert aan dat de contra-expert van mening is dat in dit kader sprake is van een cirkelredenering, omdat de aanhouding van eiser onder invloed van cannabis eigenlijk meteen het bewijs van het misbruik van cannabis vormt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De keurend psychiater heeft het rijden onder invloed van cannabis in samenhang met de verklaringen van eiser omtrent zijn drugsgebruik gezien als misbruik van cannabis. Met andere woorden: het rijden onder invloed van cannabis is in het bestreden besluit geen zelfstandig afwijzingsgrond geweest, zodat de stelling van eiser over de cirkelredenering niet opgaat.
5.4.
Op grond van het voorstaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het psychiatrische verslag van bevindingen gebreken vertoont dan wel inhoudelijk tegenstrijdig of niet concludent is, zodanig dat verweerder zich hierop niet heeft mogen baseren. De rechtbank volgt de bevindingen van de keurend psychiater en acht de psychiatrische rapportage concludent om het bestreden besluit van verweerder te dragen.
5.5.
De rechtbank ziet daarbij geen grond om het voorgaande niet in lijn te achten met de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019. Zoals uit rechtsoverweging 5.4. volgt is er geen sprake van dat de diagnose ‘drugsmisbruik in ruime zin’ uitsluitend is gebaseerd op de anamnese in combinatie met de positieve testuitslag. De door eiser afgelegde verklaring bij de politie vormt een belangrijke aanwijzing.
5.6.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn beroepsgrond ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel niet hoeft te worden besproken. De rechtbank zal deze grond dan ook verder buiten bespreking laten.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
S. Yalçin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994)
Artikel 130, eerste lid, van de WVW 1994 bepaalt dat indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doen aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW 1994 bepaalt dat indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 134, eerste lid, van de WVW 1994 bepaalt dat het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vaststelt. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Het tweede lid bepaalt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27, sub b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 bepaalt dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.8 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 staat dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport vereist is. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.