4.2.2.Beoordeling
De rechtbank zal de standpunten van de verdediging achtereenvolgens bespreken.
Het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld
De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3610, bepaald dat een adviesrapport van de reclassering strekt tot het geven van voorlichting over de persoon, de persoonlijkheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Mede tegen de achtergrond van de hulpverleningsrelatie waarin de reclasseringsambtenaar tot de verdachte staat, mag de verklaring van de verdachte in een dergelijk adviesrapport niet worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde. Op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Dit betreft een bestuursrechtelijke bevoegdheid. Het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) is een hulpmiddel ten behoeve van de te maken afweging door de burgemeester bij de beantwoording van de vraag of een huisverbod aangewezen is.
Op 26 januari 2020 heeft [naam 1] van het Centrum voor Dienstverlening met de verdachte gesproken op de arrestantenafdeling van bureau Zuidplein ten behoeve van het opmaken van een RiHG. Haar bevindingen heeft zij neergelegd in een verslag. Bij aanvang van het gesprek heeft [naam 1] de verdachte de procedure van het huisverbod uitgelegd, waarbij de verdachte heeft aangegeven deze procedure te begrijpen. Daarnaast is verdachte geïnformeerd dat de bevindingen van [naam 1] in een verslag komen en dat dit met ketenpartners gedeeld zal worden.
Gelet op het bestuursrechtelijke karakter van het huisverbod, is de rechtbank van oordeel dat het in dit kader opgemaakte verslag niet gelijk te stellen is met een adviesrapport van de reclassering.
De rechtbank acht het verslag derhalve bruikbaar voor het bewijs, temeer nu uit het voorgaande volgt dat verdachte er van op de hoogte was dat de inhoud van het verslag gedeeld zou worden met ketenpartners.
Opzet op de dood? Doodsoorzaak?
Zoals hiervoor al werd vermeld stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte geen opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad en dat overigens de doodsoorzaak niet duidelijk is. Beide standpunten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst constateert de rechtbank dat de verdachte geen (inhoudelijke) verklaring bij de politie heeft afgelegd. Pas op 17 december 2020, dus bijna 11 maanden na het gebeurde, heeft de verdachte bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Het proces-verbaal van politie was op dat moment gereed. Zowel uit het verhoor bij de rechter-commissaris als uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte zich heel goed in het strafdossier heeft ingelezen. Daar is op zich niets mis mee, maar kennis nemen van het gehele strafdossier alvorens een verklaring af te leggen bergt het risico in zich dat de visie van verdachte op het gebeurde wordt beïnvloed door wat hij heeft gelezen of zelfs dat hij zijn verklaring daarop afstemt. Een verklaring die wordt afgelegd zonder kennis te hebben genomen van het gehele strafdossier zal door de rechtbank in de regel als betrouwbaarder worden aangemerkt. De rechtbank zal de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 17 december 2020 en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd met enige behoedzaamheid benaderen en alleen gebruiken als daarvoor steun te vinden is in het strafdossier.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting -samengevat- verklaard dat zijn vrouw, het latere slachtoffer, hem aanviel en dat hij geen kant op kon. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het slachtoffer geduwd heeft maar dat hij haar niet bij de keel heeft gepakt en/of in de keel heeft geknepen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij niet heeft gezien dat zijn vrouw bewusteloos was.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt echter een ander scenario: de politie wordt op 25 januari 2020 omstreeks 23.45 uur gealarmeerd door een buurvrouw, dat er bij de buren werd geslagen en gegild op het balkon, dat vervolgens de buurvrouw de woning werd ingetrokken en dat het daarna stil was.
Als de politie bij de woning aankomt, treffen zij daar drie jonge kinderen die zeggen dat zij de deur niet open mogen doen van hun vader. Aan de achterzijde van de woning ziet de politie een balkondeur openstaan. De politie ziet schoensporen op dat balkon en het aangrenzende platte dak. Een verbalisant klimt over de reling van het balkon en trekt de deur van de slaapkamer verder open. Als hij de slaapkamer binnen gaat ziet hij een vrouw op de grond liggen, tussen het bed en de buitenmuur in. De verbalisant ziet dat de binnendeur van de slaapkamer is afgesloten met een schuifslotje en ontgrendelt de deur. Daarna krijgt hij assistentie van zijn collega’s die alsnog door de kinderen zijn binnengelaten.
De verbalisanten zien bij de vrouw bloed bij haar mond en zien dat haar ogen deels geopend zijn. Er wordt geen hartslag gevoeld in de halsslagader en de verbalisanten starten met reanimeren. Zij zien in haar nek/hals een bloeduitsorting. De vrouw blijkt [naam slachtoffer] te zijn.
Een andere verbalisant staat in de omgeving van de woning, als een man in zijn richting komt lopen, die later blijkt te zijn [naam 2] ( [naam 2] ). De man verklaarde uit eigen beweging dat zijn broer [naam verdachte] /de verdachte hem had gebeld en dat hij had gezegd dat er ruzie was geweest, dat zijn vriendin bewusteloos in de woning zou liggen en dat hij in paniek was weggerend. Op verzoek van de verbalisant heeft de man contact opgenomen met zijn broer en vervolgens de telefoon overhandigd aan de verbalisant. Deze hoorde dat de verdachte huilde en dat hij meerdere malen vroeg hoe het met zijn vriendin en zijn kinderen ging. De verdachte vertelde voorts dat hij ruzie had gehad met zijn vriendin omdat zij vreemd ging. Hij wilde haar telefoon pakken waarop een worsteling ontstond, waarbij hij door haar in zijn vinger is gebeten en tot bloedens toe is gekrabd. Vervolgens zou zijn vriendin weg hebben willen lopen.
Hierop had hij haar bij de keel gepakt hebben en naar binnen getrokken.
De verdachte verklaarde dat hij bang was dat hij te hard had geknepen, omdat zijn vriendin bewusteloos op de grond viel toen hij haar los liet. Hierop was hij in paniek geraakt en toen hij de politie voor de deur hoorde was hij via de achterzijde van zijn woning gevlucht.
Broer [naam 2] heeft verklaard dat hij door zijn moeder werd gebeld met de mededeling dat hij zijn broertje moest bellen omdat er ruzie met zijn vriendin was geweest.
Kort daarop, op 26 januari 2020 om 00:08 uur heeft de verdachte zelf naar [naam 2] gebeld, waarbij de verdachte ongeveer het volgende heeft gezegd:
"Wil je naar mijn huis te gaan om te kijken hoe het met mijn kinderen en [naam slachtoffer]
gaat. [naam slachtoffer] en ik hebben ruzie gehad. Ik heb telefoon afgepakt van haar. We gingen
discussiëren, ik heb dingen gezegd tegen haar waar ik achter gekomen was. Daarna
begon ze mij te springen, slaan en krabben. [naam slachtoffer] wilde een mes. Toen gingen we
struggelen. Ik heb haar bij haar nek gepakt en later losgelaten. Ik ben weggerend,
gaan lopen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ben uit paniek weggegaan."
[naam 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de zin
“Ik heb haar bij haar nek gepakt”niet klopt, dat hij zich het niet goed kan herinneren, maar dat verdachte volgens hem heeft gezegd dat hij haar bij haar kleren heeft gepakt bij haar nek”.
De rechtbank overweegt dat zij voorbijgaat aan die nadere verklaring. De getuige is niet daadwerkelijk teruggekomen op zijn eerste verklaring - hij kan het zich immers op dat moment niet goed herinneren - en overigens acht de rechtbank die latere lezing van [naam 2] ook onaannemelijk, omdat het bovenlichaam van het slachtoffer toen zij door de politie werd aangetroffen, ontbloot was.
Daarnaast had de verdachte ook tegenover de verbalisant aan de telefoon verklaard dat hij zijn vriendin bij de keel had gepakt. Uit het verslag Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld d.d. 26 januari 2020 volgt daarbij dat de verdachte het gevoel had zijn vrouw hem iets wilde aandoen waardoor hij in een kort tijdsbestek haar nek vastgreep. Hij liet haar los om de deur dicht te doen, zodat de kinderen niks zouden horen, waardoor mevrouw kon vluchten naar het balkon. Mevrouw zou hebben geschreeuwd, waardoor meneer haar weer naar binnen trok en in een greephouding nam. Volgens de verdachte was deze greephouding harder dan de bedoeling was, waardoor zijn vrouw bewusteloos neerviel.
Hieruit volgt dat de verdachte zijn vrouw zodanig hard bij de hals/nek heeft gepakt en dat hij wist dat zij bewusteloos was toen hij de woning verliet.
Het slachtoffer is na reanimatie op de intensive care opgenomen van het Erasmus medisch centrum. Het slachtoffer is aldaar op 27 januari 2020 overleden.
Op 29 januari 2020 is door arts en patholoog dr. J. Fronczek sectie verricht op het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] .
Uit haar sectierapport volgt het volgende:
Letsels hals uitwendig:
Voorwaarts hoog in de hals, links van de middenlijn, was er een vage blauwe
onderhuidse bloeduitstorting van ca. 3 x 1,5 cm (C). Laag en iets zijwaarts in de
hals rechts was er een vage rood-paarse, deels stipvormige, onderhuidse
bloeduitstorting in een totaalgebied van ca. 7 x 7 cm (D).
Letsels hals inwendig:
In de diepe spieren en het bindvlies gelegen op het schildkraakbeen links
voorwaarts was een bloeduitstorting van ca. 2,5 x 1 cm. Bij de aanzet van het
linker bovenste horentje van het strottenhoofd (cornu superior sinistra) was een
minimale bloeduitstorting. De horentjes van het strottenhoofd en het tongbeen
waren flexibel en intact.
Er werden letsels aan/in de hals vastgesteld. Een deel van de letsels (aan de rechterzijde) was gelegen in het verloop van een ingebracht infuus en zijn dus waarschijnlijk (deels) het gevolg van dit medisch handelen. De overige letsels passen hier echter niet bij. Zij zijn bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of (samen)drukkend geweld, zoals door vallen, slaan, stoten of verwurgen (met de handen of met een structuur).
Samendrukkend geweld op de hals kan hebben geleid tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie), een reanimatiebehoeftige toestand en een uitzichtloze situatie tot gevolg. Daarnaast kan samendrukkend geweld en stomp botsend geweld op de hals leiden tot prikkeling van zenuwknopen in de hals, met eventueel (fatale) hartritmestoornissen (‘ref)ex cardiac arrest’), een reanimatiebehoeftige toestand en een uitzichtloze situatie tot gevolg.
Als zodanig waren er geen ziekelijke afwijkingen die een bijdrage hebben geleverd aan het reanimatiebehoeftig worden en die derhalve van betekenis zijn voor de doodsoorzaak.
De conclusie van de patholoog luidt:
Bij [naam slachtoffer] , 26 jaren oud, waren er tekenen van stomp
botsend en/of samendrukkend geweld op de hals vastgesteld. Deze geweldsinwerking kan de reanimatiebehoefte, noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden goed verklaren. Een andere oorzaak hiervoor is niet gebleken.
Uit voornoemde bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank af dat er geen onzekerheid bestaat over de doodsoorzaak.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Voor de verklaring van de verdachte zoals hij die op 17 december 2020 bij de rechter-commissaris en tijdens de terechtzitting heeft afgelegd, te weten dat hij [naam slachtoffer] alleen bij de kleding heeft vastgepakt en dat hij niet heeft bemerkt dat zij bewusteloos was, is geen steun te vinden in het strafdossier en moet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven.
Voor de rechtbank staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk haar keel heeft dichtgeknepen.
De rechtbank acht op basis van de bevindingen van de verbalisanten toen zij het slachtoffer aantroffen en het hiervoor genoemde sectierapport, wettig en overtuigend bewezen dat [naam slachtoffer] is overleden als gevolg van de letsels die zijn ontstaan door verwurging.
De rechtbank merkt tot slot op dat het een feit van algemene bekendheid is dat indien de keel van een persoon gedurende enige tijd wordt dichtgeknepen, zoals de verdachte dat gelet op het geconstateerde letsel moet hebben gedaan, deze persoon hierdoor kan komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat dit gebeurt aanmerkelijk is te achten. De verdachte moet zich hiervan ook bewust zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de geweldshandeling van de verdachte zo zeer gericht geweest op de dood van [naam slachtoffer] dat hij daarmee (op zijn minst genomen) de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard en aldus heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet.