ECLI:NL:RBROT:2021:3100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
10/691005-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenote met gevangenisstraf van 12 jaar

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de P.I. Dordrecht. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn vrouw, [naam slachtoffer], bij de keel heeft vastgepakt en deze heeft dichtgeknepen, wat heeft geleid tot haar overlijden op 27 januari 2020. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die vrijspraak voor moord en een gevangenisstraf van 12 jaar voor doodslag had gevorderd, gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces, en dat de verdachte zich niet in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691005-20
Datum uitspraak: 9 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Dordrecht, locatie Dordrecht,
raadsman mr. A.K. Ramdas, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair, impliciet primair (moord) ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het primair, impliciet subsidiair (doodslag) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede oplegging van de maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair, impliciet primair (moord) ten laste gelegde, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde zoals verwoord in zijn ter terechtzitting voorgedragen en overgelegde pleitaantekeningen.
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld niet voor het bewijs gebezigd mag worden omdat een dergelijk verslag gelijkgesteld moet worden met een rapport van de reclassering.
De verdachte heeft volgens de verdediging niet het (voorwaardelijk) opzet gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is dat het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, nu in het rapport van de patholoog een zekere onzekerheid te lezen is met betrekking tot de definitieve doodsoorzaak.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank zal de standpunten van de verdediging achtereenvolgens bespreken.
Het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld
De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3610, bepaald dat een adviesrapport van de reclassering strekt tot het geven van voorlichting over de persoon, de persoonlijkheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Mede tegen de achtergrond van de hulpverleningsrelatie waarin de reclasseringsambtenaar tot de verdachte staat, mag de verklaring van de verdachte in een dergelijk adviesrapport niet worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Dit betreft een bestuursrechtelijke bevoegdheid. Het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) is een hulpmiddel ten behoeve van de te maken afweging door de burgemeester bij de beantwoording van de vraag of een huisverbod aangewezen is.
Op 26 januari 2020 heeft [naam 1] van het Centrum voor Dienstverlening met de verdachte gesproken op de arrestantenafdeling van bureau Zuidplein ten behoeve van het opmaken van een RiHG. Haar bevindingen heeft zij neergelegd in een verslag. Bij aanvang van het gesprek heeft [naam 1] de verdachte de procedure van het huisverbod uitgelegd, waarbij de verdachte heeft aangegeven deze procedure te begrijpen. Daarnaast is verdachte geïnformeerd dat de bevindingen van [naam 1] in een verslag komen en dat dit met ketenpartners gedeeld zal worden.
Gelet op het bestuursrechtelijke karakter van het huisverbod, is de rechtbank van oordeel dat het in dit kader opgemaakte verslag niet gelijk te stellen is met een adviesrapport van de reclassering.
De rechtbank acht het verslag derhalve bruikbaar voor het bewijs, temeer nu uit het voorgaande volgt dat verdachte er van op de hoogte was dat de inhoud van het verslag gedeeld zou worden met ketenpartners.
Opzet op de dood? Doodsoorzaak?
Zoals hiervoor al werd vermeld stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte geen opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad en dat overigens de doodsoorzaak niet duidelijk is. Beide standpunten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst constateert de rechtbank dat de verdachte geen (inhoudelijke) verklaring bij de politie heeft afgelegd. Pas op 17 december 2020, dus bijna 11 maanden na het gebeurde, heeft de verdachte bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Het proces-verbaal van politie was op dat moment gereed. Zowel uit het verhoor bij de rechter-commissaris als uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte zich heel goed in het strafdossier heeft ingelezen. Daar is op zich niets mis mee, maar kennis nemen van het gehele strafdossier alvorens een verklaring af te leggen bergt het risico in zich dat de visie van verdachte op het gebeurde wordt beïnvloed door wat hij heeft gelezen of zelfs dat hij zijn verklaring daarop afstemt. Een verklaring die wordt afgelegd zonder kennis te hebben genomen van het gehele strafdossier zal door de rechtbank in de regel als betrouwbaarder worden aangemerkt. De rechtbank zal de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 17 december 2020 en de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd met enige behoedzaamheid benaderen en alleen gebruiken als daarvoor steun te vinden is in het strafdossier.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting -samengevat- verklaard dat zijn vrouw, het latere slachtoffer, hem aanviel en dat hij geen kant op kon. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het slachtoffer geduwd heeft maar dat hij haar niet bij de keel heeft gepakt en/of in de keel heeft geknepen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij niet heeft gezien dat zijn vrouw bewusteloos was.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt echter een ander scenario: de politie wordt op 25 januari 2020 omstreeks 23.45 uur gealarmeerd door een buurvrouw, dat er bij de buren werd geslagen en gegild op het balkon, dat vervolgens de buurvrouw de woning werd ingetrokken en dat het daarna stil was.
Als de politie bij de woning aankomt, treffen zij daar drie jonge kinderen die zeggen dat zij de deur niet open mogen doen van hun vader. Aan de achterzijde van de woning ziet de politie een balkondeur openstaan. De politie ziet schoensporen op dat balkon en het aangrenzende platte dak. Een verbalisant klimt over de reling van het balkon en trekt de deur van de slaapkamer verder open. Als hij de slaapkamer binnen gaat ziet hij een vrouw op de grond liggen, tussen het bed en de buitenmuur in. De verbalisant ziet dat de binnendeur van de slaapkamer is afgesloten met een schuifslotje en ontgrendelt de deur. Daarna krijgt hij assistentie van zijn collega’s die alsnog door de kinderen zijn binnengelaten.
De verbalisanten zien bij de vrouw bloed bij haar mond en zien dat haar ogen deels geopend zijn. Er wordt geen hartslag gevoeld in de halsslagader en de verbalisanten starten met reanimeren. Zij zien in haar nek/hals een bloeduitsorting. De vrouw blijkt [naam slachtoffer] te zijn.
Een andere verbalisant staat in de omgeving van de woning, als een man in zijn richting komt lopen, die later blijkt te zijn [naam 2] ( [naam 2] ). De man verklaarde uit eigen beweging dat zijn broer [naam verdachte] /de verdachte hem had gebeld en dat hij had gezegd dat er ruzie was geweest, dat zijn vriendin bewusteloos in de woning zou liggen en dat hij in paniek was weggerend. Op verzoek van de verbalisant heeft de man contact opgenomen met zijn broer en vervolgens de telefoon overhandigd aan de verbalisant. Deze hoorde dat de verdachte huilde en dat hij meerdere malen vroeg hoe het met zijn vriendin en zijn kinderen ging. De verdachte vertelde voorts dat hij ruzie had gehad met zijn vriendin omdat zij vreemd ging. Hij wilde haar telefoon pakken waarop een worsteling ontstond, waarbij hij door haar in zijn vinger is gebeten en tot bloedens toe is gekrabd. Vervolgens zou zijn vriendin weg hebben willen lopen.
Hierop had hij haar bij de keel gepakt hebben en naar binnen getrokken.
De verdachte verklaarde dat hij bang was dat hij te hard had geknepen, omdat zijn vriendin bewusteloos op de grond viel toen hij haar los liet. Hierop was hij in paniek geraakt en toen hij de politie voor de deur hoorde was hij via de achterzijde van zijn woning gevlucht.
Broer [naam 2] heeft verklaard dat hij door zijn moeder werd gebeld met de mededeling dat hij zijn broertje moest bellen omdat er ruzie met zijn vriendin was geweest.
Kort daarop, op 26 januari 2020 om 00:08 uur heeft de verdachte zelf naar [naam 2] gebeld, waarbij de verdachte ongeveer het volgende heeft gezegd:
"Wil je naar mijn huis te gaan om te kijken hoe het met mijn kinderen en [naam slachtoffer]
gaat. [naam slachtoffer] en ik hebben ruzie gehad. Ik heb telefoon afgepakt van haar. We gingen
discussiëren, ik heb dingen gezegd tegen haar waar ik achter gekomen was. Daarna
begon ze mij te springen, slaan en krabben. [naam slachtoffer] wilde een mes. Toen gingen we
struggelen. Ik heb haar bij haar nek gepakt en later losgelaten. Ik ben weggerend,
gaan lopen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ben uit paniek weggegaan."
[naam 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de zin
“Ik heb haar bij haar nek gepakt”niet klopt, dat hij zich het niet goed kan herinneren, maar dat verdachte volgens hem heeft gezegd dat hij haar bij haar kleren heeft gepakt bij haar nek”.
De rechtbank overweegt dat zij voorbijgaat aan die nadere verklaring. De getuige is niet daadwerkelijk teruggekomen op zijn eerste verklaring - hij kan het zich immers op dat moment niet goed herinneren - en overigens acht de rechtbank die latere lezing van [naam 2] ook onaannemelijk, omdat het bovenlichaam van het slachtoffer toen zij door de politie werd aangetroffen, ontbloot was.
Daarnaast had de verdachte ook tegenover de verbalisant aan de telefoon verklaard dat hij zijn vriendin bij de keel had gepakt. Uit het verslag Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld d.d. 26 januari 2020 volgt daarbij dat de verdachte het gevoel had zijn vrouw hem iets wilde aandoen waardoor hij in een kort tijdsbestek haar nek vastgreep. Hij liet haar los om de deur dicht te doen, zodat de kinderen niks zouden horen, waardoor mevrouw kon vluchten naar het balkon. Mevrouw zou hebben geschreeuwd, waardoor meneer haar weer naar binnen trok en in een greephouding nam. Volgens de verdachte was deze greephouding harder dan de bedoeling was, waardoor zijn vrouw bewusteloos neerviel.
Hieruit volgt dat de verdachte zijn vrouw zodanig hard bij de hals/nek heeft gepakt en dat hij wist dat zij bewusteloos was toen hij de woning verliet.
Het slachtoffer is na reanimatie op de intensive care opgenomen van het Erasmus medisch centrum. Het slachtoffer is aldaar op 27 januari 2020 overleden.
Op 29 januari 2020 is door arts en patholoog dr. J. Fronczek sectie verricht op het stoffelijk overschot van [naam slachtoffer] .
Uit haar sectierapport volgt het volgende:
Letsels hals uitwendig:
Voorwaarts hoog in de hals, links van de middenlijn, was er een vage blauwe
onderhuidse bloeduitstorting van ca. 3 x 1,5 cm (C). Laag en iets zijwaarts in de
hals rechts was er een vage rood-paarse, deels stipvormige, onderhuidse
bloeduitstorting in een totaalgebied van ca. 7 x 7 cm (D).
Letsels hals inwendig:
In de diepe spieren en het bindvlies gelegen op het schildkraakbeen links
voorwaarts was een bloeduitstorting van ca. 2,5 x 1 cm. Bij de aanzet van het
linker bovenste horentje van het strottenhoofd (cornu superior sinistra) was een
minimale bloeduitstorting. De horentjes van het strottenhoofd en het tongbeen
waren flexibel en intact.
Er werden letsels aan/in de hals vastgesteld. Een deel van de letsels (aan de rechterzijde) was gelegen in het verloop van een ingebracht infuus en zijn dus waarschijnlijk (deels) het gevolg van dit medisch handelen. De overige letsels passen hier echter niet bij. Zij zijn bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of (samen)drukkend geweld, zoals door vallen, slaan, stoten of verwurgen (met de handen of met een structuur).
Samendrukkend geweld op de hals kan hebben geleid tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, met zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie), een reanimatiebehoeftige toestand en een uitzichtloze situatie tot gevolg. Daarnaast kan samendrukkend geweld en stomp botsend geweld op de hals leiden tot prikkeling van zenuwknopen in de hals, met eventueel (fatale) hartritmestoornissen (‘ref)ex cardiac arrest’), een reanimatiebehoeftige toestand en een uitzichtloze situatie tot gevolg.
Als zodanig waren er geen ziekelijke afwijkingen die een bijdrage hebben geleverd aan het reanimatiebehoeftig worden en die derhalve van betekenis zijn voor de doodsoorzaak.
De conclusie van de patholoog luidt:
Bij [naam slachtoffer] , 26 jaren oud, waren er tekenen van stomp
botsend en/of samendrukkend geweld op de hals vastgesteld. Deze geweldsinwerking kan de reanimatiebehoefte, noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden goed verklaren. Een andere oorzaak hiervoor is niet gebleken.
Uit voornoemde bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank af dat er geen onzekerheid bestaat over de doodsoorzaak.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Voor de verklaring van de verdachte zoals hij die op 17 december 2020 bij de rechter-commissaris en tijdens de terechtzitting heeft afgelegd, te weten dat hij [naam slachtoffer] alleen bij de kleding heeft vastgepakt en dat hij niet heeft bemerkt dat zij bewusteloos was, is geen steun te vinden in het strafdossier en moet als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven.
Voor de rechtbank staat op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk haar keel heeft dichtgeknepen.
De rechtbank acht op basis van de bevindingen van de verbalisanten toen zij het slachtoffer aantroffen en het hiervoor genoemde sectierapport, wettig en overtuigend bewezen dat [naam slachtoffer] is overleden als gevolg van de letsels die zijn ontstaan door verwurging.
De rechtbank merkt tot slot op dat het een feit van algemene bekendheid is dat indien de keel van een persoon gedurende enige tijd wordt dichtgeknepen, zoals de verdachte dat gelet op het geconstateerde letsel moet hebben gedaan, deze persoon hierdoor kan komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat dit gebeurt aanmerkelijk is te achten. De verdachte moet zich hiervan ook bewust zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is de geweldshandeling van de verdachte zo zeer gericht geweest op de dood van [naam slachtoffer] dat hij daarmee (op zijn minst genomen) de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard en aldus heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 25 januari 2020 tot en met 27 januari 2020
te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk, die [naam slachtoffer] bij de
keel vastgepakt en de keel van die [naam slachtoffer] dichtgeknepen en
(aldus) die [naam slachtoffer] gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer]
is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.4.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
Doodslag.

5..Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte

Noodweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting -op gronden als vermeld in de pleitaantekeningen- op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Kort samengevat komt het betoog van de raadsman er op neer dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een aanval door het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het strafdossier weliswaar kan blijken van een echtelijke twist waarbij beide partijen zich vermoedelijk niet onbetuigd hebben gelaten, maar acht op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat zich een situatie heeft voorgedaan waarin de verdachte gedwongen was zich te verdedigen door de keel van het slachtoffer dicht te knijpen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het onderzoek ter terechtzitting, hetgeen ter onderbouwing aan het beroep op noodweerexces ten grondslag is gelegd en hetgeen hiervoor onder ‘noodweer’ is overwogen, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie zodat reeds om die reden het beroep op noodweerexces niet slaagt. Overigens is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6..Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 25 januari 2020 heeft de verdachte zijn echtgenote, [naam slachtoffer] , in hun gezamenlijk woning - de plek waar zij zich het meest veilig zou moeten voelen - hard bij de keel gepakt en deze dicht geknepen. Als gevolg van deze verwurging is zij een paar dagen later overleden. De verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw, die volop in het leven stond en de moeder was van twee van zijn kinderen. Hij heeft haar het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. De verdachte is na zijn daad de woning ontvlucht en liet daar zijn drie nog zeer jonge kinderen achter, terwijl het slachtoffer op dat moment bewusteloos in de slaapkamer lag.
De kinderen waren in de woning toen dit alles zich afspeelde en zijn op een hele directe wijze geconfronteerd met de gevolgen ervan.
Het is niet voor te stellen hoe afschuwelijk het voor de aanwezige kinderen moet zijn geweest om mee te krijgen dat de politieagenten hun moeder bewusteloos aantreffen en hebben moeten reanimeren.
Het leed en het gemis voor de kinderen, haar moeder en alle andere nabestaanden van het slachtoffer is enorm, zoals ook is gebleken tijdens het ter zitting uitgeoefende spreekrecht door de moeder van het slachtoffer. Het grote aantal aanwezigen bij de behandeling van deze strafzaak spreekt wat dat betreft boekdelen.
Voor de direct betrokkenen is het extra pijnlijk dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad en geen openheid van zaken heeft willen geven over de fatale gebeurtenissen, maar feitelijk de schuld bij het slachtoffer zelf probeert te leggen.
Dat klemt temeer nu hij eerder geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict tegen zijn vrouw.
6.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 maart 2021 en 22 maart 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) heeft op 5 november 2020 een rapport over de verdachte uitgebracht.
De verdachte heeft zijn medewerking niet verleend aan een intramuraal psychologisch en psychiatrisch onderzoek in het PBC.
Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene weigerde grotendeels zijn medewerking aan het onderzoek. Gedurende de gesprekken met de onderzoekers die wel plaatsvonden gaf betrokkene oppervlakkige antwoorden, waarbij hij een eenzijdig positief beeld van zichzelf en zijn relaties met andere mensen schetste. Betrokkene hield zijn procespositie nauwlettend in de gaten en gaf inhoudelijk weinig informatie prijs. Hij gaf geen inzicht in zijn drijfveren, motivatie of (emotionele) binnenwereld. Hij werkte niet mee aan psychologisch testonderzoek. Uit de groepsobservatie komen weinig bijzonderheden naar voren.
Het onderhavige onderzoek is te beperkt om de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis te onderbouwen. Er kan om dezelfde reden ook geen uitspraak worden gedaan over het intelligentieniveau, de aanwezigheid van depressieve of angstklachten in de periode van het ten laste gelegde, of verslavingsproblematiek. Er is geen sprake van ernstige psychiatrische problematiek, zoals een psychotische stoornis of een ernstige stemmingsstoornis.
Er kon niet worden vastgesteld of er sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De vraag betreffende de doorwerking kan niet worden beantwoord.
Er kan om dezelfde reden ook geen gedragsdeskundige inschatting worden gemaakt van
het risico op herhaling van vergelijkbare feiten. Voor een betrouwbare risicotaxatie met
instrumenten als de HCR-20-V3 en de SRP ontbreekt te veel informatie.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de psychiater en psycholoog geen uitspraken kunnen doen of sprake is geweest van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens gaat rechtbank er dus vanuit dat de daad van de verdachte volledig aan hem kan worden toegerekend.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal niet de gevorderde maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opleggen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het rapport van de reclassering op dit punt onvoldoende met redenen omkleed is.
De reclassering onthoudt zich van een advies welke interventies er nodig zijn na een gevangenisstraf. Het advies een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zodat voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf is dan ook niet begrijpelijk.
Los daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank daar zo nodig invulling worden gegeven tijdens de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

In dit strafproces vorderen vier personen schadevergoeding van de verdachte. Een deel van de gevraagde vergoedingen ziet op immateriële schade en een deel ziet op materiële schade. In alle gevallen is daarnaast gevraagd om wettelijke rente, een proceskostenveroordeling en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank heeft de verschillende vorderingen samengevat in het onderstaande overzicht:
Eisende partij
Shockschade / andere persoonsaantasting
Affectieschade
Materiële schadeposten
[naam 3]
€ 40.000,=
/ € 30.000,= subsidiair € 10.000,=
/ als erfgename meer subsidiair
€ 1.500,=
€ 20.000,=
Levensonderhoud
Primair: € 28.600,=
Subsidiair 18.000,=
Meer subsidiair € 72.000,=
Meest subsidiair: € 3.600,=
[naam 4]
€ 40.000,=
/ € 30.000,= subsidiair € 10.000,=
/ als erfgename meer subsidiair
€ 1.500,=
€ 20.000,=
Levensonderhoud
Primair: € 29.000,=
Subsidiair: € 20.000,=
Meer subsidiair: € 8.000,=
Meest subsidiair: € 4.000,=
[naam 5]
€ 40.000,=
/ als erfgename
€ 3.000,=
€ 17.500,=
Opstartkosten: (€2.657,75)
-boodschappen € 1.691,96
-kleding/speelgoed/huish.
€ 890,56
-verzorging + zwembad € 75,23
Mantelzorg/pleegzorgvergoeding:
Primair: € 196.542,60
Subsidiair € 2.260,=
Verhuiskosten:
€1.498,88
Reiskosten:
€ 1.301,04
Parkeerkosten:
€ 121,=
[naam 6]
€ 40.000,=
Reiskosten:
-kilometers € 692,20
-ticket € 91,99
Vergoeding klussen:
€ 2.000,=
Mantelzorg/huishoudelijke hulp:
€ 108.069,96
Verlies aan verdienvermogen:
€ 4.284,=
7.1.
Standpunt officier van justitie
[naam 3] en [naam 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in hun vordering ten aanzien van de materiële schade (gederfd levensonderhoud)
Ten aanzien van de gevorderde shockschade en affectieschade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
[naam 5]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade, met niet-ontvankelijk verklaring voor het overige.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade en affectieschade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de immateriële schade van het slachtoffer als erfgename heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering.
De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan wel voor het gevorderde bedrag worden opgelegd.
[naam 6]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade, met niet-ontvankelijk verklaring voor het overige.
Ten aanzien van de shockschade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte zich met betrekking tot een deel van de vorderingen van de benadeelde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor het overige uitvoerig betwist.
7.3.
Beoordeling
De vorderingen van de kinderen [naam 3] en [naam 4]
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Ondanks de betwisting van de raadsman namens de verdachte, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de kinderen shockschade hebben geleden. Zij zijn immers geconfronteerd met (de directe gevolgen van) het misdrijf (zoals onder meer volgt uit de studioverhoren) en het is voldoende gebleken dat zij hierdoor geestelijk letsel hebben geleden. Zij zijn gediagnosticeerd met PTSS.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 40.000,= in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk en heeft daarbij acht geslagen op de uitspraken waarnaar verwezen wordt in de vorderingen.
De kinderen hebben daarnaast ook recht op affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade, te weten elk € 20.000,=.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van [naam 5]
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Ondanks de betwisting van de raadsman namens de verdachte, staat naar het oordeel vast dat aan de benadeelde partij shockschade heeft geleden. Zij is immers door de wijze waarop zij haar dochter aantrof in het ziekenhuis geconfronteerd met de directe gevolgen van het misdrijf en het is voldoende gebleken dat zij hierdoor geestelijk letsel heeft geleden. Zij is gediagnosticeerd met PTSS.
De vervolgvraag is welk bedrag passend is.
De rechtbank acht een bedrag van € 25.000,= in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk.
De vordering terzake shockschade / een andere persoonsaantasting is voor het overige een te grote belasting voor het strafproces als bedoeld in artikel 361 lid 3 Sv en wordt daarom voor het niet toegewezen deel niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij, de moeder van mevrouw [naam slachtoffer] , vordert als erfgename van [naam slachtoffer] immateriële schadevergoeding voor een bedrag van € 3.000,=. [naam slachtoffer] is door de verdachte omgebracht. Gelet op die omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [naam slachtoffer] op de verdachte voor immateriële schadevergoeding vatbaar is voor vererving. De benadeelde partij kan dus de vordering voor haar dochter instellen. Nu de raadsman zich ten aanzien van deze vordering als erfgename heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank zal deze als onbetwist worden toegewezen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van [naam 6]
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Ondanks de betwisting van de raadsman namens de verdachte, staat naar het oordeel vast dat hij shockschade heeft geleden. Hij is immers geconfronteerd met de directe gevolgen van het misdrijf door de wijze waarop hij het slachtoffer aantrof in het ziekenhuis en het is voldoende gebleken dat hij hierdoor geestelijk letsel heeft geleden. Hij is gediagnosticeerd met PTSS.
De vervolgvraag is welk bedrag passend is.
De rechtbank acht een bedrag van € 25.000,= in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk.
De vordering terzake shockschade / een andere persoonsaantasting is voor het overige een te grote belasting voor het strafproces als bedoeld in artikel 361 lid 3 Sv en wordt daarom voor het niet toegewezen deel niet-ontvankelijk verklaard.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 januari 2020. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De kosten van de procedure zullen tussen de verdachte en de overige eisende partijen worden gecompenseerd (ieder van hen draagt de eigen kosten).
7.4.
Conclusie
De rechtbank zal de volgende bedragen toewijzen:
Eisende partij
Shockschade
Affectieschade
[naam 3]
€ 40.000,=
€ 20.000,=
[naam 4]
€ 40.000,=
€ 20.000,=
[naam 5]
€ 25.000,=
als erfgename
€ 3.000,=
€ 17.500,=
[naam 6]
€ 25.000,=
Voor zover de vorderingen niet toegewezen worden, wordt de betreffende partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn of haar vordering.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over de toegewezen bedragen vanaf 25 januari 2020. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Vorderingen benadeelde partijen
Eisende partij
Shockschade
Affectieschade
[naam 3]
€ 40.000,=
€ 20.000,=
[naam 4]
€ 40.000,=
€ 20.000,=
[naam 5]
€ 25.000,=
als erfgename
€ 3.000,=
€ 17.500,=
[naam 6]
€ 25.000,=
verklaart ieder van de benadeelde partijen, niet-ontvankelijk in hun vorderingen voor zover er meer of anders is gevorderd dan wat hiervoor is toegewezen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen de navolgende bedragen, steeds vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen:
Ten behoeve van
bedrag
gijzeling
[naam 3]
€ 60.000,=
115 dagen
[naam 4]
€ 60.000,=
115 dagen
[naam 5]
€ 45.500,=
87 dagen
[naam 6]
€ 25.000,=
48 dagen
beveelt dat – bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van deze bedragen – gijzeling kan worden toegepast voor maximaal de duur van het aantal dagen genoemd in bovenstaand overzicht;
toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd;
bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker-Köster, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en W.L. van der Bijl-de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2020 tot en met 27 januari 2020
te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] bij de
keel vastgepakt en/of de keel van die [naam slachtoffer] dichtgeknepen en/of
(aldus) die [naam slachtoffer] gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer]
is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2020 tot en met 27 januari
2020 te Rotterdam
aan zijn echtgenote, [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere bloeduitstortingen in de hals en
onherstelbare hersenschade, heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer] bij de
keel vast te pakken en/of de keel van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen
en/of (aldus) die [naam slachtoffer] te wurgen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2020 tot en met 27 januari 2020
te Rotterdam
zijn echtgenote, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] bij de keel vast te pakken en/of de
keel van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen en/of (aldus) die [naam slachtoffer]
te wurgen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;