ECLI:NL:RBROT:2021:3305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
8907501 \ CV EXPL 20-44017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in verband met financiële omstandigheden door coronamaatregelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. Eiseres, een webwinkel gespecialiseerd in hockey gerelateerde artikelen, vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 3.907,87, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had in 2019 artikelen besteld en geleverd gekregen, maar was in gebreke gebleven met de betaling. Hij voerde aan dat zijn financiële problemen het gevolg waren van de coronamaatregelen, wat hem zou ontslaan van zijn betalingsverplichting. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde niet was vrijgesteld van zijn verplichtingen, aangezien de onbetaalde facturen al dateren van vóór de coronamaatregelen. De rechter wees de vordering van eiseres toe, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat partijen de mogelijkheid hebben om in onderling overleg tot een oplossing te komen, ondanks de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8907501 \ CV EXPL 20-44017
uitspraak: 19 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
t.h.o.d.n. ‘
[handelsnaam 1]’,
statutair gevestigd en zaakdoende te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 30 november 2020,
gemachtigde: mr. S. Winkelhorst (Centraal Invorderings Bureau) te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
t.h.o.d.n. ‘
[handelsnaam 2]’, ‘
[handelsnaam 3]’ en ‘
[handelsnaam 4]’,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde] ;
  • de conclusie van repliek;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] .
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1.
[eiseres] exploiteert een webwinkel op het gebied van hockey gerelateerde artikelen.
2.2.
[gedaagde] heeft in juli 2019 en in november 2019 voor € 3.773,82 artikelen besteld in de webwinkel van [eiseres] en deze artikelen geleverd gekregen. De artikelen zijn bestemd voor verkoop in de winkel van [gedaagde] .

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 3.907,87 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 23 november 2020 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan die vordering heeft [eiseres] samengevat het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] is in gebreke gebleven met betaling van de door hem bestelde en aan hem geleverde artikelen ten bedrage van € 3.773,82. Vanwege de vertraging in de is [gedaagde] ook de wettelijke handelsrente over dat bedrag verschuldigd. De rente is tot 23 november 2020 berekend op € 381,67. [gedaagde] is daarnaast € 502,38 verschuldigd voor de namens [eiseres] verrichtte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden.
3.3.
[gedaagde] heeft vóór de dagvaarding € 750,00 betaald. Dat bedrag is overeenkomstig artikel 6:44 BW eerst in mindering gebracht op de incassokosten en de rente. De totale vordering van [eiseres] bedraagt nu nog € 3.907,87.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Zijn verweer laat zich als volgt samenvatten.
4.2.
[gedaagde] is het gedeeltelijk eens met de vordering, maar niet met de manier waarop dit in deze tijd wordt uitgespeeld. In verband met het coronavirus en de getroffen overheidsmaatregelen heeft het bedrijf van [gedaagde] het moeilijk. De hockeysport en zijn bedrijf zijn in 2020 grotendeels dicht geweest en de verkoop lag stil. De vordering heeft meer te maken met onmacht, dan met niet willen betalen. [gedaagde] heeft aan [eiseres] voorgesteld om vóór 1 september 2020 een aanbetaling te doen. Als [eiseres] dat geen goede oplossing vond, dan kon [eiseres] haar spullen uit zijn winkel halen en de samenwerking beëindigen. [eiseres] heeft niet op het voorstel gereageerd. [gedaagde] wil er op een goede manier onderling uitkomen met [eiseres] .
4.3.
In telefonisch contact met de gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagde] gezegd dat hij de vordering zal voldoen, maar alleen als [eiseres] de claims van gebroken sticks en verkeerd geleverde artikelen zou crediteren. Dat is tot op heden nog niet gedaan.

5..De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij € 3.773,82 is verschuldigd aan [eiseres] in verband met de door hem bestelde en aan hem geleverde artikelen. Dat bedrag komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
5.2.
De omstandigheid dat (het bedrijf van) [gedaagde] het financieel moeilijk heeft als gevolg van de coronacrisis en de getroffen overheidsmaatregelen, ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichting jegens [eiseres] , hoe moeilijk die omstandigheden ook zijn. Overigens zijn de onbetaalde facturen uit juli 2019 respectievelijk november 2019 en dus nog van vóór de uitbraak van het coronavirus en de eerste overheidsmaatregelen.
5.3.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat sprake is van claims met betrekking tot gebroken sticks en verkeerd geleverde artikelen. Hij heeft echter niet toegelicht welke (rechts)gevolgen hij verbindt aan die stelling. Aangezien hij zich op deze claims beroept, had dat wel op zijn weg gelegen. Nu [gedaagde] geen rechtsgevolgen heeft verbonden aan voornoemde stelling, wordt die stelling gepasseerd.
5.4.
Voor zover [gedaagde] meent dat hij ten onrechte in rechte is betrokken door [eiseres] , geldt het volgende. De onbetaalde facturen zijn uit juli 2019 respectievelijk november 2019 en dus meer dan één jaar oud op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding. Vaststaat dat partijen al in mei 2020 in onderling overleg zijn getreden en een betalingsregeling hebben afgesproken, die [gedaagde] vervolgens niet is nagekomen. Het gevolg daarvan is dat de volledige vordering (weer) opeisbaar is geworden. Hierna is [gedaagde] meerdere malen aangemaand tot betaling van de vordering onder aanzegging van rechtsmaatregelen bij uitblijvende betaling en die betaling is uitgebleven. [eiseres] heeft [gedaagde] dan ook op goede gronden in rechte betrokken.
5.5.
De conclusie is dat de gevorderde hoofdsom voor toewijzing gereed ligt.
5.6.
De gevorderde wettelijke handelsrente is niet betwist. De rente is toewijsbaar over het bedrag van de hoofdsom op de wijze zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld.
5.7.
[eiseres] heeft een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Zij heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor het bepalen van de hoogte van een redelijk bedrag aan incassokosten wordt aansluiting gezocht bij het tarief uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. Het gevorderde bedrag ter hoogte van € 502,38 is dan ook toewijsbaar.
5.8.
Aangezien de hoofdsom, de rente berekend tot 23 november 2020 en de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn en [eiseres] een reeds betaald bedrag van € 750,00 in mindering heeft gebracht op de totale vordering, zal nu in totaal € 3.907,87 worden toegewezen zoals gevorderd.
5.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten zijn vastgesteld op € 91,46 aan explootkosten en € 499,00 aan griffierecht. Het salaris voor de gemachtigde van [eiseres] wordt conform het liquidatietarief begroot op € 498,00 (twee punten à € 249,00).
5.10.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat hij er op een goede manier onderling met [eiseres] wil uitkomen. De kantonrechter geeft partijen in overweging dat het hen, ondanks dit vonnis, vrij staat om in onderling overleg te treden en/of (eventueel alsnog) een (nieuwe) betalingsregeling te treffen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 3.907,87 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 3.773,82 vanaf 23 november 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 590,46 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286