In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de beëindiging van een huurovereenkomst. [Eiseres] vorderde de beëindiging van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik in verband met noodzakelijke renovatie en zelfbewoning. De huurovereenkomst betrof een bovenwoning met een huurprijs van € 850,00 per maand. [Eiseres] had de huurovereenkomst opgezegd per 1 november 2020, maar de kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet voldoende had aangetoond dat het gehuurde dringend nodig was voor eigen gebruik. De kantonrechter stelde vast dat de staat van onderhoud van het gehuurde slecht was, maar dat niet was aangetoond dat het onbewoonbaar was. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat [gedaagde] andere passende woonruimte kon verkrijgen. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiseres] af en verlengde de huurovereenkomst van rechtswege voor onbepaalde tijd. [Eiseres] werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].