4.2.[verweerder] heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
4.2.1.[verweerder] betwist dat er sprake is van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. [verweerder] heeft gedurende zijn gehele dienstverband goed gefunctioneerd. Dit blijkt zowel uit de ontwikkeling van zijn salaris, het beoordelingsformulier van 13 januari 2017 en uit het feit dat [naam 1] in november 2018 nog tegen [verweerder] heeft gezegd dat hij hem op termijn zag als opvolger van [naam 4] , de functioneel leidinggevende van [verweerder] . Mackay heeft nadat het haar bekend was geworden dat [verweerder] niet na 104-weken uit dienst zou gaan, [verweerder] onder een vergrootglas gelegd en [verweerder] diverse onterechte verwijten gemaakt. Deze verwijten legt Mackay thans aan de verstoring van de arbeidsverhouding ten grondslag. De verwijten zijn onterecht. Voor sommige verwijten geldt dat de feiten wel kloppen maar dat die feiten niet aan [verweerder] kunnen worden verweten en dat daarop evenmin een verstoorde arbeidsrelatie kan worden gebaseerd.
4.2.2.[verweerder] heeft zelf initiatief moeten nemen om ook in spoor 1 te re-integreren. Voorts had de bedrijfsarts op 6 augustus 2020 de verwachting dat [verweerder] voor einde wachttijd weer arbeidsgeschikt zou zijn en heeft ook aangegeven minder intensief met spoor 2 bezig te zijn. Het is vreemd dat Mackay in de eindevaluatie op 25 augustus 2020 heeft aangegeven dat er geen alternatief werk beschikbaar was. [verweerder] was immers al volop aan het re-integreren. [verweerder] die op dat moment door oververmoeidheid was uitgevallen heeft dat niet gezien en destijds ten onrechte aangegeven dat hij het daarmee eens was. De bedrijfsarts heeft op 27 augustus 2020 het opbouwschema aangepast, maar had nog steeds de verwachting dat [verweerder] zou terugkeren in zijn eigen werkzaamheden. Mackay stelt ten onrechte dat [verweerder] op 16 september 2020 hartklachten had, hij vreesde dat wel, maar in het ziekhuis bleek dat daar geen sprake van was. [verweerder] had het van tijd tot tijd zwaar, maar heeft zich maximaal ingespannen voor zijn re-integratie zowel in spoor 1 als spoor 2. Ook op 15 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de klachten en beperkingen zich gunstig herstellen en de werkhervatting op te bouwen naar 5 dagen per week. Het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV van 20 oktober 2020 dat Mackay per die datum geschikt is voor zijn eigen functie is in lijn met het oordeel van de bedrijfsarts, die geadviseerd had de werkhervatting schematisch op te bouwen naar 5 dagen per week per einde wachttijd. [verweerder] was verheugd dat hij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht en heeft desgevraagd aan de verzekeringsarts laten weten dat hij zich in het oordeel dat hij niet langer arbeidsongeschikt was kon vinden. Deze opstelling kan Mackay [verweerder] niet verwijten en kan evenmin tot toewijzing van de gevorderde ontbinding leiden.
4.2.3.[verweerder] betwist de conclusie van Mackay dat hij zich niet aan zijn verplichtingen betreffende het 2e spoortraject heeft gehouden. Uit de rapportages van Trans Lion blijkt dat [verweerder] een meewerkende houding had inzake het zoeken naar passend werk. [verweerder] heeft bovendien vele activiteiten en sollicitaties verricht. Dat [verweerder] is gewezen op het aanhouden van een samengesteld zoekprofiel heeft niet tot gevolg dat hij zich niet aan zijn verplichtingen heeft gehouden. Er is geen sprake van het niet voldaan hebben aan de verplichtingen, laat staan dat op grond hiervan de arbeidsverhouding tussen Mackay en [verweerder] ernstig en duurzaam verstoord is geraakt.
4.2.4.Niet eerder tijdens zijn dienstverband bij Mackay heeft [verweerder] van Mackay het verzoek gekregen om zijn afspraakkaarten van doktersafspraken toe te sturen, in verband met de door hem aangegeven doktersbezoeken. Overigens betroffen de afspraken ook afspraken van zijn echtgenoot en zoon. Omdat reizen met het openbaar vervoer wegens een angststoornis van zijn vrouw lastig is en zij niet beschikt over een rijbewijs moest [verweerder] hen begeleiden. Voor die afspraken heeft [verweerder] ook verlofuren opgenomen. [verweerder] heeft getracht de afspraken zoveel mogelijk aan de randen van de dag te plannen en de afspraken tijdig doorgegeven aan Mackay. [verweerder] begrijpt dat het vervelend was dat hij er niet was in verband met doktersbezoeken, maar het is onredelijk dit aan het ontbindingsverzoek ten grondslag te leggen.
4.2.5.[verweerder] betwist de stelling van Mackay dat hij zich weinig heeft ingezet en medewerking heeft getoond tijdens de re-integratie en daarna. Voordat [verweerder] ziek werd verrichtte hij tal van extra werkzaamheden naast de werkzaamheden in het kader van zijn functie. Tijdens zijn re-integratie was zijn belastbaarheid beperkt en kon hij daardoor niet op dezelfde manier functioneren als voor zijn uitval. [verweerder] heeft zich wel vol ingezet. Het is ook logisch dat [verweerder] minder heeft gepresteerd in de afgelopen periode omdat hij zich eerst heeft moeten richten op zijn herstel en het 2e spoor. Dat [verweerder] in de 5 maanden dat hij bij Mackay heeft gere-integreerd niet op dezelfde manier heeft gepresteerd als voor zijn uitval zal juist zijn. Dat had niets te maken met zijn inzet, maar met zijn gezondheid en de wijze waarop Mackay de telefoon, laptop en sleutel van het kantoorpand ter beschikking heeft gesteld.
4.2.6.Uit het verlofoverzicht over de periode februari 2019 tot en met februari 2021, welk overzicht Mackay aan [verweerder] heeft verstrekt blijkt dat [verweerder] eind 2020 330,86 verlofuren had opgebouwd, maar dat dit saldo aan het begin van 2021 nog maar op 228,00 staat. Mackay heeft aldus 102,86 verlofuren van [verweerder] afgeboekt zonder dat daar een door [verweerder] genoten vakantie of een vergoeding voor niet-genoten verlofuren tegenover staat. Daarmee heeft Mackay in strijd met de vakantiedagenwetgeving en (bepaald) niet als goed werkgever gehandeld. Onder druk heeft [verweerder] aangegeven dat Mackay 13,5 verlofuren op zijn saldo in mindering mocht brengen. Indien [verweerder] niet zou instemmen zou zijn verlof per eind 2020 op nihil worden gesteld. [verweerder] vraagt dan ook primair en subsidiair een verklaring voor recht dat [verweerder] op 1 januari 2021 aanspraak had op 330,86 verlofuren.
4.2.7.Het is vreemd dat Mackay aan [verweerder] verwijt dat hij na zijn herstel, buiten de directie van Mackay om contact heeft opgenomen met [naam 4] . Immers [naam 4] is de functioneel leidinggevende van [verweerder] aan wie hij altijd heeft gerapporteerd en ook de functioneringsgesprekken heeft gevoerd. [verweerder] is er niet van op de hoogte gesteld dat is afgesproken dat er geen rechtstreeks contact met [verweerder] en Mackay World Service ( [naam 4] ) meer zal plaatsvinden. Het plotselinge contact verbod is niet redelijk.
4.2.8.Ten onrechte wordt [verweerder] verweten dat hij tijdens een consult bij de procesregisseur over een (ex)collega heeft gesproken. Tijdens het consult kwam deze (ex)collega ter sprake en heeft [verweerder] gezegd dat die collega inmiddels uit dienst was. Het is onduidelijk waarom deze melding [verweerder] kwalijk wordt genomen.
4.2.9.[verweerder] betwist dat hij niet collegiaal zou zijn. [verweerder] heeft altijd goed contact gehad met zijn collega’s, hij was productief, commercieel en pro-actief. Het is [verweerder] niet duidelijk waar Mackay op doelt.
4.2.10.[verweerder] is van mening dat er geen sprake is van een voldragen g-grond. Er is geen sprake van een ernstige verstoring van de arbeidsverhouding, voor zover wordt geoordeeld dat wel sprake is van een ernstige verstoring is deze verstoring niet duurzaam. Het had op de weg van Mackay gelegen te onderzoeken of de door haar gevoelde verstoring van de arbeidsverhouding, waarvan zij [verweerder] niet in kennis heeft gesteld, opgelost kon worden, bijvoorbeeld door samen met [verweerder] een of meer gesprekken te voeren onder leiding van een mediator. Mackay heeft dat niet gedaan, maar rauwelijks een ontbindingsverzoek ingediend.
4.2.11.Het verzoek van Mackay kan evenmin worden toegewezen omdat Mackay geen onderzoek heeft gedaan naar mogelijkheden tot herplaatsing.
4.2.12.Indien en voor zover er wel een grond zou zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dan verzoekt [verweerder] om Mackay te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, ter hoogte van € 13.632,87 bruto, een billijke vergoeding van € 444.000,- bruto vanwege ernstig verwijtbaar handelen en het tussen partijen geldende concurrentie- en relatiebeding geheel te vernietigen.