In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Vestia en [gedaagde], die sinds 7 november 2006 een woning huurt van Vestia. Vestia vorderde ontruiming van de woning vanwege ernstige overlast die door [gedaagde] en haar bezoekers werd veroorzaakt. De overlast omvatte intimidatie van omwonenden, geluidsoverlast, en incidenten met de politie, waaronder een schietpartij. De burgemeester had de woning op 8 februari 2021 gesloten op basis van artikel 174a van de Gemeentewet, omdat er sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde. Vestia stelde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in haar verplichtingen als huurder, wat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was van de overlast en dat het belang van Vestia bij ontruiming zwaarder woog dan het belang van [gedaagde] bij behoud van de woning. De rechtbank verklaarde Vestia niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen [gedaagde] vanwege het bewind dat was ingesteld over haar goederen, maar verleende wel de vordering tot ontruiming tegen de bewindvoerder. De bewindvoerder werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, mits de sluiting van de woning was opgeheven. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van Vestia.