Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, die inburgeringsplichtig was, kreeg op 8 januari 2019 een bestuurlijke boete van € 300,- opgelegd omdat hij niet tijdig aan zijn inburgeringsplicht had voldaan. Tevens werd hem opgedragen een lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) terug te betalen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 7 april 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig inburgeren, onder andere vanwege persoonlijke omstandigheden zoals de zwangerschap van zijn vrouw en de zorg voor hun kind. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij niet verantwoordelijk was voor de vertraging in zijn inburgering. De rechtbank benadrukte dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen aan zijn inburgeringsplicht en dat hij eerder had moeten beginnen met de inburgering.
De rechtbank concludeerde dat de minister de boete terecht had opgelegd en dat er geen grond was voor het verlengen van de inburgeringstermijn of voor kwijtschelding van de lening. Eiser had niet aangetoond dat hij niet verwijtbaar had gehandeld, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, 29 april 2021, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.