In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van een veroordeelde. De veroordeelde, die gedetineerd was in de penitentiaire inrichting Rotterdam, had een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie, mr. R.H.I. van Dongen, diende op 4 maart 2021 een vordering in tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, omdat de veroordeelde niet voldeed aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke straf waren verbonden. Deze voorwaarden omvatten onder andere het zich melden bij de reclassering en opname in een forensische zorginstelling voor diagnostisch onderzoek.
Tijdens de behandeling van de vordering op de openbare terechtzittingen van 29 maart en 19 april 2021, werd duidelijk dat de veroordeelde weigerde mee te werken aan de klinische opname, wat de reclassering als noodzakelijk beschouwde voor het stellen van een diagnose. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd, het voor zowel de veroordeelde als de maatschappij wenselijk was dat hij begeleiding van de reclassering zou ontvangen. De rechtbank besloot daarom om slechts een deel van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten 2 maanden, ten uitvoer te leggen, met de wijziging van de bijzondere voorwaarden. De veroordeelde zal zich, zodra er plek is, voor diagnostiek laten opnemen in een klinische setting voor maximaal drie maanden. De overige bijzondere voorwaarden blijven van kracht gedurende de rest van de proeftijd.