ECLI:NL:RBROT:2021:4075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/583
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet volgen Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na het niet volgen van een opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). De rechtbank oordeelde dat de eiser geen bezwaar had gemaakt tegen de EMA, waardoor de rechtmatigheid van de maatregel niet kon worden getoetst aan de vrijspraak in een strafzaak. De rechtbank stelde vast dat de eiser op 1 juli 2019 was aangehouden met een alcoholgehalte van 650 µg/l, wat leidde tot de verplichting om de EMA te volgen. De eiser had de kosten van de EMA niet tijdig betaald, wat volgens de wet leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren rechtmatig was, ongeacht de vrijspraak in de strafrechtelijke procedure. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde mr. R.J. Michielsen,
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde mr. J.J. Kwant.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser met ingang van 28 oktober 2019 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 11 juli 2019 heeft de korpschef van de Politie Eenheid Rotterdam verweerder op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van de categorieën van motorijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Aan deze mededeling ligt ten grondslag dat bij de aanhouding van eiser op 1 juli 2019 een alcoholgehalte van 650 µg/l is gemeten, waardoor eiser de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder bij besluit van 1 augustus 2019 eiser de verplichting opgelegd een cursus Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) te volgen. De cursus- en opleggingskosten moet eiser zelf betalen. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft in het besluit van 1 augustus 2019 eiser erop gewezen dat de cursus- en opleggingskosten uiterlijk op 10 oktober 2019 betaald dienen te worden. Bij brieven van 30 september 2019 is eiser door verweerder eraan herinnerd dat de cursus- en opleggingskosten tijdig betaald moeten zijn. Zowel in de brieven van 30 september 2019 als het besluit van 1 augustus 2019 is eiser erop gewezen dat zijn rijbewijs ongeldig verklaard zal worden indien hij niet meewerkt aan de opgelegde maatregel.
1.3.
Bij primair besluit van 21 oktober 2019 heeft verweerder het rijbewijs van eiser per 28 oktober 2019 ongeldig verklaard nu betaling van de EMA is uitgebleven en eiser de EMA niet gevolgd heeft. Bij brief van 29 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Bij het bestreden besluit van 17 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Verweerder stelt dat het bezwaar van eiser omtrent de juistheid van het alcoholgehalte niet relevant is voor het primair besluit. Doordat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 1 augustus 2019 tot het opleggen van een EMA, is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden. Verweerder wijst erop dat dat op grond van artikel 132a, tweede lid, van de WVW 1994 eiser de kosten van de EMA dient te voldoen, dat artikel 9, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) bepaalt dat geen medewerking aan de EMA wordt verleend indien niet tijdig wordt betaald en dat artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 dwingt tot ongeldig verklaring van het rijbewijs.
3. Eiser voert aan dat hij door het Gerechtshof Den Haag in de strafrechtelijke procedure is vrijgesproken van het rijden onder invloed van alcohol. De door het Openbaar Ministerie gebruikte bewijsmiddelen zijn onrechtmatig bevonden en het alcoholdelict is niet bewezen verklaard. Eiser meent dat de beslissingen van verweerder tot het opleggen van een EMA en het ongeldig verklaren van het rijbewijs gebaseerd zijn op gronden die geen hout snijden. Voorts beroept eiser zich op de menselijke maat en rechtszekerheid, op grond waarvan hij meent dat verweerder in dit geval zou moeten afwijken van het gestelde in de WVW 1994 en de Regeling.
4.1.
Op grond van artikel 132, eerste lid, onder a, van de WVW 1994, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, is degene die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid verplicht medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel. Op grond van het tweede lid besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder en bepaalt op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
4.2.
Op grond van artikel 9, sub a, van de Regeling verleent betrokkene onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, indien hij de kosten van de educatieve maatregel niet heeft voldaan binnen de termijn of op de wijze die is vastgelegd bij het besluit waarbij de verplichting tot het zich onderwerpen aan die maatregel is opgelegd.
5.1.
Niet in geschil is dat de aan de EMA verbonden kosten uiterlijk op 10 oktober 2019 moesten zijn voldaan en dat eiser deze kosten niet tijdig heeft betaald. Evenmin staat ter discussie dat verweerder op grond daarvan in overeenstemming met de dwingendrechtelijke bepalingen gehandeld heeft. Verweerder heeft terecht gesteld dat de beslissing tot het opleggen van de EMA in rechte is komen vast te staan en dat het niet meewerken daaraan door eiser leidt tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. De omstandigheid dat eiser is vrijgesproken in de strafrechtelijke procedure, maakt dit niet anders. Zoals door verweerder ter zitting is gesteld, volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:230) dat vrijspraak in een strafrechtelijke procedure niet met zich brengt dat een onherroepelijk besluit van verweerder - met terugwerkende kracht en van rechtswege - komt te vervallen. De vraag of de vrijspraak in de strafzaak van invloed is op de rechtmatigheid van het opleggen van de EMA kan in deze procedure niet worden beantwoord, omdat eiser geen bezwaar tegen de EMA heeft gemaakt. De door eiser aangevoerde gronden die betrekking hebben op het besluit tot oplegging van de EMA, kunnen dan ook niet tot het oordeel leiden dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiser.
5.2.
Het beroep van eiser op de rechtszekerheid en de menselijke maat in deze zaak geeft ook geen aanleiding tot het afwijken van de dwingendrechtelijke bepalingen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 april 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.