ECLI:NL:RBROT:2021:4195
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag na vrijspraak in een strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan eiseres, die aanvankelijk was afgewezen. De Minister voor Rechtsbescherming had op 30 januari 2020 de aanvraag van eiseres om een VOG afgewezen, omdat er een openstaande strafzaak tegen haar was geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, en op 25 maart 2020 verklaarde de Minister het bezwaar gegrond, herroepte het primaire besluit en verleende de VOG alsnog. Eiseres ging echter in beroep tegen dit bestreden besluit, omdat zij vond dat de afwijzing onterecht was geweest en dat zij recht had op een proceskostenvergoeding.
Tijdens de zitting op 21 april 2021 was eiseres niet aanwezig, maar de Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseres voerde aan dat de afwijzing van de VOG onterecht was, omdat er geen justitiële documentatie was die de afwijzing kon rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de herroeping van de afwijzing niet voortkwam uit een aan hem te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat de Minister in het verweerschrift alsnog voldoende had gemotiveerd dat er sprake was van een redelijke verdenking van een vermogensdelict.
De rechtbank oordeelde dat de Minister de openstaande strafzaak aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen, maar dat hij dit niet voldoende had gemotiveerd in het bestreden besluit. De rechtbank besloot dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de Minister moesten worden betaald. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2021.