ECLI:NL:RBROT:2021:4393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
ROT 19/6436
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na onvoldoende medewerking aan onderzoek naar rijgeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen op basis van een besluit van 15 augustus 2019, dat inging op 22 augustus 2019. Dit besluit volgde op een incident waarbij de eiser was staande gehouden door de politie en positief testte op drugs. Het CBR had de eiser opgedragen om een onderzoek naar zijn drugsgebruik te ondergaan, maar ook naar zijn alcoholgebruik. De eiser heeft echter niet voldaan aan het verzoek om aanvullend bloedonderzoek te laten verrichten, wat leidde tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld door het rijbewijs ongeldig te verklaren, omdat de eiser niet volledig had meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet kon aantonen dat hij een geldige reden had om niet mee te werken aan het bloedonderzoek. De eiser voerde aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was, omdat hij niet was geïnformeerd over het alcoholonderzoek. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat het CBR rekening mocht houden met alle relevante omstandigheden voor de beoordeling van de rijgeschiktheid, inclusief alcoholmisbruik. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de ongeldigverklaring van het rijbewijs.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/6436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. H.J.J. Hendrikse,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Launspach.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 22 augustus 2019.
Bij besluit van 6 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 1 januari 2019 is eiser door de politie, eenheid Midden-Nederland, als bestuurder van een auto staande gehouden omdat hij afwijkend rijgedrag vertoonde. Eiser heeft meegewerkt aan een speekseltest, die een indicatie aangaf voor de stoffen methamfetamine/MDMA, amfetamine en cocaïne. Uit een afgenomen bloedonderzoek is gebleken dat eiser de stoffen amfetamine (66 microgram per liter), MDMA (150 microgram per liter) en alcohol (1,12 milligram per milliliter) in zijn bloed had.
1.2.
Bij besluit van 9 april 2019 heeft verweerder eiser opgedragen een onderzoek te laten doen naar zijn drugsgebruik. De aanleiding hiervoor was dat eiser is aangehouden onder invloed van drugs. In een brief van 16 april 2019 heeft verweerder aan eiser bevestigd dat het onderzoek zal plaatsvinden op 17 mei 2019. In deze brief is ook vermeld dat bij het onderzoek een urinetest hoort en dat soms bloed moet worden geprikt.
1.3.
Eiser is bij het onderzoek door psychiater [naam] op 17 mei 2019 verschenen. Bij e-mail van 24 mei 2019 en brief van 7 juni 2019 heeft de psychiater eiser verzocht om een aanvullend bloedonderzoek te laten verrichten naar zijn alcoholgebruik. Eiser heeft hieraan geen gehoor gegeven.
1.4.
Psychiater [naam] heeft in het onderzoeksrapport van 2 augustus 2019 vermeld dat hij onvoldoende aanwijzingen heeft gevonden voor de diagnose drugsmisbruik in ruime zin, actueel dan wel ten tijde van de laatste aanhouding. Ook in termen van de DSM-5 classificatie kan volgens de psychiater binnen dit kader geen diagnose worden gesteld. Evenmin zijn er voldoende aanwijzingen voor het bestaan van psychiatrische comorbiditeit.
Nu eiser, ondanks verzoek daartoe, geen bloedonderzoek heeft laten verrichten binnen de gestelde termijn, kunnen stoornissen in het gebruik van alcohol onvoldoende worden uitgesloten en is sprake van onvoldoende medewerking aan het onderzoek.
2. Aan het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser, door geen aanvullend bloedonderzoek te laten verrichten naar zijn alcoholgebruik, niet (volledig) heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verweerder moest daarom het rijbewijs van eiser ongeldig verklaren.
3. Eiser stelt dat sprake is van een motiveringsgebrek nu de keuringsarts niet voldoende heeft gemotiveerd dat bloedonderzoek alsnog nodig was. Eiser werd in eerste instantie opgeroepen voor een onderzoek naar drugsgebruik. Hieraan heeft eiser zijn medewerking verleend en gebleken is dat geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Tijdens dit onderzoek is eiser niet verzocht om bloed te laten prikken. Dit is pas op een later moment gebeurd, terwijl eiser in de uitnodigingsbrief van 16 april 2019 alleen werd uitgenodigd voor een onderzoek naar zijn drugsgebruik. Er werd geen melding gemaakt van een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Het onderzoek is dan ook niet zorgvuldig geweest. Eiser heeft inmiddels zelf ook een bloedonderzoek laten verrichten. Hieruit blijkt dat er geen (sporen van) alcohol in zijn bloed zijn aangetroffen. Nu hij zelf al is overgegaan tot een bloedonderzoek is volgens eiser de ratio van het bestreden besluit, dat hij niet heeft meegewerkt aan een bloedonderzoek, komen te vervallen.
4. De op deze zaak van toepassing zijnde wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage. Deze bijlage hoort bij deze uitspraak.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2633) sluit de omstandigheid dat een onderzoek naar aanleiding van een bepaald vermoeden wordt opgelegd, bijvoorbeeld drugsmisbruik, niet uit dat rekening wordt gehouden met andere omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de rijgeschiktheid, zoals alcoholmisbruik. Het onderzoek hoefde zich dan ook niet te beperken tot wat van tevoren was aangekondigd. Dat in de uitnodigingsbrief van Rijbewijsbelang van 19 april 2019 staat dat het onderzoek plaatsvindt ter uitsluiting van misbruik van drugs betekent dus niet dat de keurend psychiater geen onderzoek mocht verrichten naar het alcoholgebruik van eiser. Bovendien staat in het besluit van 9 april 2019 van verweerder duidelijk vermeld dat soms bloed moet worden geprikt. Dat eiser pas kort na het onderzoek van 17 mei 2019 op 24 mei 2019 per e-mail en op 7 juni 2019 per brief is verzocht naar het laboratorium te gaan voor een aanvullend bloedonderzoek en niet op de dag zelf, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Niet gebleken is dat door de psychiater uitlatingen zijn gedaan op grond waarvan eiser er op mocht vertrouwen dat het onderzoek op 17 mei 2019 was afgerond. De psychiater heeft in zijn onderzoeksrapport onderbouwd waarom hij aanvullend bloedonderzoek noodzakelijk achtte en daarom heeft verzocht. Vaststaat dat dit bloedonderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden omdat eiser geen bloed heeft laten afnemen. Van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek is dan ook niet gebleken.
5.2.
Van een geldige reden van verhindering als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 is dus geen sprake. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet (volledig) heeft meegewerkt aan het onderzoek, hetgeen leidt tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs. Daarbij is geen ruimte voor een belangenafweging. Over het feit dat eiser in december 2019 alsnog zelf bloedonderzoek heeft laten verrichten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit onderzoek niets zegt over eventueel alcoholmisbruik ten tijde van het door de keurende psychiater verrichte onderzoek.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit de ongeldigverklaring van het rijbewijs terecht heeft gehandhaafd. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: Wet- en regelgeving
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
c. ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
Artikel 133
2. Het CBR bepaalt de aard van het onderzoek en bepaalt door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 24
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij:
b. niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
Reglement rijbewijzen
Artikel 133
2. Indien betrokkene niet op de voor het onderzoek vastgestelde tijd en plaats aanwezig is, worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het afwezigheidsbericht tijd en plaats van het onderzoek door het CBR opnieuw vastgesteld tenzij naar het oordeel van het CBR geen sprake is van een geldige reden van verhindering.