ECLI:NL:RBROT:2021:4847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/10/617911 / FA RK 21-3450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf in een zorginstelling voor een cliënt met Alzheimer

Op 17 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake een verzoek van het CIZ voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling, in het kader van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft vastgesteld dat het CIZ het verzoek te laat heeft ingediend, maar dat dit geen sancties met zich meebrengt, aangezien de wetgever geen consequenties verbindt aan termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld als een verzoek tot een opvolgende machtiging, ondanks de termijnoverschrijding. De advocaat van de cliënt had bepleit dat de medische verklaring verouderd was, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaring voldoende inzicht bood in de actuele situatie van de cliënt, die lijdt aan de ziekte van Alzheimer. De rechtbank concludeerde dat de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen, gezien het gedrag van de cliënt en haar afhankelijkheid van 24-uurs zorg. De rechtbank verleende de machtiging voor de duur van vijf jaar, tot en met 30 april 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/617911 / FA RK 21-3450
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 17 mei 2021 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt], echtgenote van [naam 1] ,
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende en thans verblijvende in Argos, locatie DrieMaasHave te Maassluis,
advocaat mr. L.C. Baars te Schiedam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 3 mei 2021.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 20 juni 2019;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam 2] , specialist ouderengeneeskunde, van 25 februari 2021;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 15 april 2021; en
  • een afschrift van het zorgplan van 23 februari 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021.
Bij die gelegenheid zijn (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) via beeld- en geluidverbinding gehoord:
  • cliënt met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam 3] , arts-assistent en tevens behandelaar van cliënt, en [naam 4] , verpleegkundige, beiden verbonden aan Argos Zorggroep.

2..Beoordeling

2.1.
Op 30 oktober 2020 is door de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf verleend tot en met 30 april 2021. Op 3 mei 2021 heeft het CIZ verzocht een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie te verlenen als bedoeld in artikel 26 Wzd.
Beoordeling formele verweren
2.2.
De advocaat stelt dat de aanvraag tot een machtiging niet binnen de wettelijke termijn van acht weken voor het einde van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging, zoals genoemd in artikel 25 lid 3 Wzd, door de instelling is ingediend bij het CIZ en dat dit tot consequenties moet leiden voor de instelling. De rechtbank stelt op basis van de bij het verzoekschrift overgelegde bijlagen vast dat de instelling de aanvraag te laat heeft ingediend bij het CIZ. Nog daargelaten dat de advocaat heeft verzuimd aan te geven wat de consequentie van deze termijnoverschrijding zou moeten zijn, kan een dergelijke termijnoverschrijding niet tot een sanctie leiden omdat de wetgever immers geen sanctie verbindt aan overschrijding van deze termijn door de instelling.
2.3.
De rechtbank stelt voorts ambtshalve vast dat het verzoek door het CIZ is ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de voorgaande machtiging. Dat kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het CIZ omdat de wetgever aan overschrijding van deze termijn geen sanctie verbindt. De overschrijding van deze termijn leidt wel tot de vraag of in casu sprake kan zijn van een verzoek tot verlening van een opvolgende machtiging als bedoeld in artikel 39 lid 5 Wzd, mede gelet op het advies van het CIZ met betrekking tot de termijn van de machtiging, te weten één jaar in plaats van een termijn van zes maanden behorende bij een eerste rechterlijke machtiging omdat het verzoek te laat is ingediend. Gelet op de beschikking van de Hoge Raad van 12 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:227) kan ook na verloop van de geldigheidsduur van de eerdere machtiging een verzoek worden ingediend tot verlening van een opvolgende machtiging. Wel dient, gelet op het door de wettelijke termijnen beschermde belang van cliënt, de termijnoverschrijding in mindering te worden gebracht op de geldigheidsduur van de verzochte machtiging. De rechtbank zal het verzoek van het CIZ beoordelen als een verzoek tot een opvolgende machtiging.
2.2.
De advocaat heeft afwijzing bepleit van het verzoek omdat de medische verklaring dateert van 25 februari 2021 en dus verouderd is. De rechtbank verwerpt dit verweer om de navolgende reden. Het CIZ heeft na vaststelling dat de medische verklaring ouder was dan acht weken telefonisch contact opgenomen met de inhoudelijke deskundige van de zorgaanbieder, [naam 5] , teneinde de actualiteit van de medische verklaring te verifiëren. Uit dit telefoongesprek is naar voren gekomen dat het toestandsbeeld van cliënt sinds 25 februari 2021 onveranderd is gebleven. Tijdens de mondelinge behandeling wordt dit bevestigd door de behandelaar en de verpleegkundige in de zin dat het gedrag en het functioneren van cliënt hetzelfde is gebleven maar dat zij wel geleidelijk aan iets achteruit is gegaan wat gelet op het progressieve beloop van de ziekte van Alzheimer in de lijn der verwachting ligt. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de medische verklaring voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, in die zin dat de medische verklaring inzicht geeft in de actuele situatie van de cliënt. Dat de medische verklaring dateert van 25 februari 2021 doet daaraan niet af.
Inhoudelijke beoordeling
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten de ziekte van Alzheimer.
2.4.
Het gedrag van cliënt leidt als gevolg van deze psychogeriatrische aandoening tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel en ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang.
Cliënt is prikkelbaar, verbaal agressief en afwerend in contact. Zij vertoont ook claimend en dominant gedrag richting personeel, medebewoners en haar echtgenoot. Cliënt heeft meerdere cognitieve stoornissen. Er is sprake van oordeels-, geheugen-, overzicht- en kritiekstoornissen. Cliënt is voorts gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon. Zij is daarnaast niet in staat om voor zichzelf te zorgen. Zo heeft cliënt hulp nodig bij haar persoonlijke verzorging maar weigert zij regelmatig deze hulp. Cliënt is ook niet in staat om zelfstandig en adequaat haar medicatie in te nemen. Verder moet zij ondersteund worden bij haar maaltijden. Cliënt is daarnaast verminderd mobiel en zij vergeet regelmatig haar rollator of weigert deze te gebruiken. Hierdoor is er een verhoogd risico op valgevaar. Cliënt kan haar dagelijks leven niet goed overzien. Wanneer cliënt niet begeleid wordt in het ondernemen van activiteiten, zal zij lijden onder haar initiatiefverlies. Cliënt is volledig afhankelijk van 24-uurs zorg, toezicht en begeleiding in een instelling. Tijdens de mondelinge behandeling verklaart de behandelaar dat bij cliënt sprake is van een vergevorderd stadium van de ziekte van Alzheimer en dat haar toestandsbeeld alleen nog maar verder achteruit zal gaan.
2.5.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënt is gebaat bij de gestructureerde 24-uurs zorg die haar op de afdeling met dementiezorg geboden wordt. De noodzakelijke zorg kan niet in de thuissituatie van cliënt geboden worden.
2.6.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.7.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. De behandelaren geven ter zitting aan dat cliënt dagelijks aangeeft dat zij naar huis wil en niet in het verpleeghuis wil verblijven omdat het haar ontbreekt aan ziektebesef en -inzicht. Cliënt verklaart ter zitting dat zij goed voor zichzelf kan zorgen en naar huis wil.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een opvolgende machtiging. Vanwege het feit dat er gedurende de opname geen vooruitgang is geboekt in de situatie van cliënt maakt dat haar situatie achteruit is gegaan (passend bij het progressieve ziektebeeld) en zal de machtiging, in afwijking van de door het CIZ geadviseerde termijn maar conform de medische verklaring en de aanvraag, worden verleend voor de duur van vijf jaren. Vanwege de voormelde termijnoverschrijding zal de machtiging worden verleend tot en met 30 april 2026.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 30 april 2026.
Deze beschikking is op 17 mei 2021 mondeling gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, rechter, in tegenwoordigheid van G. de Man, griffier, en op 26 mei 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.