ECLI:NL:RBROT:2021:494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/3314, ROT 19/3316, ROT 20/1952 en ROT 20/2489
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes voor vangletsel bij pluimveehouder door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in vier zaken (ROT 19/3314, ROT 19/3316, ROT 20/1952 en ROT 20/2489) betreffende boetes die zijn opgelegd aan een pluimveehouder door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boetes, elk ter hoogte van € 1.500,-, zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft geoordeeld dat de boetes terecht zijn opgelegd, omdat de minister voldoende heeft aangetoond dat het letsel niet is ontstaan tijdens transport of op de slachterij, maar tijdens het vangen van de kuikens. De rechtbank heeft de rapporten van bevindingen van de toezichthouders van de NVWA als voldoende gemotiveerd beschouwd. Eiseres heeft betoogd dat het letsel niet door haar handelen is veroorzaakt en dat de rapporten onvoldoende bewijs leveren voor de opgelegde boetes. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewijslast bij de minister ligt en dat deze voldoende heeft aangetoond dat de overtredingen zijn begaan. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard en de opgelegde boetes bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/3314, ROT 19/3316, ROT 20/1952 en ROT 20/2489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. T. van der Weijde,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluiten van 6 juli 2018 en 13 oktober 2017 (de primaire besluiten I en II) heeft verweerder eiseres twee maal een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij twee besluiten van 23 mei 2019 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld onder kenmerk ROT 19/3314 en ROT 19/3316.
Bij besluiten van 14 februari 2021 en 21 februari 2020 (de bestreden besluiten III en IV) heeft verweerder eiseres opnieuw twee maal een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten III en IV bezwaar gemaakt en verweerder gevraagd in te stemmen met rechtstreeks beroep. Verweerder heeft hiermee ingestemd en het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank. Dit is aangemerkt als beroepschrift tegen de bestreden besluiten III en IV onder kenmerk ROT 20/1952 en ROT 20/2489.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Het gaat in deze beroepen om vier boetes van elk € 1.500,- die verweerder heeft opgelegd aan eiseres omdat door een toezichthouder vangletsel zou zijn geconstateerd bij kuikens van eiseres.
1.1.
In ROT 19/3314 en ROT 19/3316 (boetezaken 201800417 en 201706403) heeft verweerder gesteld dat eiseres het volgende beboetbaar feit heeft begaan: “Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
1.2.
In ROT 20/1952 (boetezaak 201902979) heeft verweerder gesteld dat eiseres twee beboetbare feiten heeft begaan.
Beboetbaar feit 1: “De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren uit stal 2.”
Beboetbaar feit 2:: “De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren uit stal 3.”
Volgens verweerder heeft eiseres met deze twee feiten een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening.
Vanwege samenhang tussen de twee beboetbare feiten heeft verweerder volstaan met het opleggen van één boete.
1.3.
In ROT 20/2489 (boetezaak 201902932) heeft verweerder gesteld dat eiseres het volgende beboetbaar feit heeft begaan: “De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening.
2. Verweerder heeft de vier boetes in boetezaken 201800417, 201706403, 201902979 en 201902932 gebaseerd op vier rapporten van bevindingen die op respectievelijk
4 januari 2018, 31 juli 2017, 28 augustus 2019 en 11 juli 2019 zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
2.1.
In het rapport van bevindingen van 4 januari 2018 (boetezaak 201800417) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 28 december 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevindingen: 28 december 2017 tussen 14:30 en 17:15 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaarafdeling van bovengenoemd slachthuis. Aan mij waren door een medewerker van bovengenoemd slachthuis de momenten gemeld dat gestart werd met slachten van eerst stal 2 en vervolgens stal 1 van “ [eiseres] ”. Daarna deed ik van beide koppels koppelbeoordelingen op één van de keurbordessen. Ik zag tijdens beide beoordelingen dat er karkassen waren die ernstig letsel vertoonden.
Vervolgens heb ik conform de WLZVL-030 bijlage 2 letseltelling pluimveeslachthuis 2 x 2 minuten geteld aan de borstzijde van de karkassen.
Bij stal 2 voerde ik de tellingen uit om 14:30 uur en 15:30 uur en ik stelde hierbij 9 en 12 karkassen met vangletsel vast. Ik zag voornamelijk bloedingen aan de vleugels waarvan een enkele met een open fractuur of luxatie. Twee van de getelde letsels bevonden zich bij het zogenaamde schoudergewricht. Alle getelde letsels waren bloedingen >3cm en donker rood tot paars van kleur; hieruit is te concluderen dat de letsels al meerdere uren aanwezig waren en tijdens het vangen moeten zijn ontstaan. De bandsnelheid tijdens het koppel was 11.000 karkassen per uur. Hieruit kan berekend worden dat bij respectievelijk 2,45% en 3,27% van de karkassen vangletsel aanwezig was; dit geeft een gemiddelde score van 2,86%.
Bij stal 1 voerde ik de tellingen uit om 16:10 uur en 17:15 uur en ik stelde hierbij 14 en 14 karkassen met vangletsel vast. Ik zag voornamelijk bloedingen aan de vleugels waarvan een enkele met een open fractuur of luxatie. Eén van de getelde letsels bevond zich bij het zogenaamde schoudergewricht. Alle getelde letsels waren bloedingen >3cm en donker rood tot paars van kleur; hieruit is te concluderen dat de letsels al meerdere uren aanwezig waren en tijdens het vangen moeten zijn ontstaan. De bandsnelheid tijdens het koppel was 11.000 karkassen per uur. Hieruit kan berekend worden dat tijdens beide tellingen bij 3,8l% van de karkassen vangletsel aanwezig was; dit geeft ook een gemiddelde score van 3,8l%.
Ik concludeerde, vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts, dat bij de gewonde dieren sprake was van ernstig letsel. Hieruit stelde ik vast dat het vangen van de dieren niet op zodanige wijze had plaatsgevonden, dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd.
2.2.
In het rapport van bevindingen van 31 juli 2017 (boetezaak 201706403) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 16 juni 2017 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: vrijdag 16 juni 2017 omstreeks 10.46 uur en 13.05 uur.
Eerste bevinding:
Tijdens mijn inspectie in het kader van het project vangletsel bevond ik mij om 10.46 uur in de panklaarafdeling van Pluimveeslachterij [naam] Bij controle van de door het slachthuis op het keurbordes vermelde gegevens betreffende de koppels, bleek dat de vleeskuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, van het koppel met identificatienummer 5 afkomstig waren. Dit koppel was afkomstig uit hok 1 van mester [eiseres] . Ik heb de letseltelling uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL 030 NVWA.
Ik zag om 10.46 tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel vleeskuikens uit hok 1 van mester [eiseres] 12 karkassen met ernstige onderhuidse uitgebreide donkerpaars-rode bloedingen > 3 cm (hematomen) op of onder de vleugels en op de borst. Bij een bandsnelheid van 11.000 per uur zag ik 367 karkassen en is er sprake van 3.26 % vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Ik zag om 12.54 uur tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel vleeskuikens uit hok 1 van mester [eiseres] 13 karkassen met ernstige onderhuidse uitgebreide donkerpaars-rode bloedingen > 3 cm op de vleugels en op de poot. Bij een bandsnelheid van 11.000 per uur zag ik 367 karkassen en is er sprake van 3.54 % vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 3.41 % vangletsels bestaande uit ernstige onderhuidse donkerpaars-rode bloedingen, veroorzaakt door ruw vangen. Uit de gegevens die aangeleverd werden door [naam] (kwaliteitsdienst) bleek mij dat de dieren uit stal 1 gevangen zijn door de leden van een vangploeg. Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren ernstig letsel bespaard bleef, dat voorkomen werd dat het welzijn zeer ernstig geschaad werd en dat hun veiligheid was gegarandeerd.
Tweede bevinding:
Tijdens mijn inspectie in het kader van het project vangletsel bevond ik mij om 13.05 uur in de panklaarafdeling van Pluimveeslachterij [naam] Bij controle van de door het slachthuis op het keurbordes vermelde gegevens, bleek dat de vleeskuikens die op dat moment aan de betreffende slachtlijn werden geslacht, van het koppel met identificatienummer 6 afkomstig waren. Dit koppel was afkomstig uit hok 2 van mester [eiseres] . Ik heb de letseltelling uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL — 030 NVWA.
Ik zag om 13.05 tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel vleeskuikens uit hok 2 van mester [eiseres] 15 karkassen met ernstige onderhuidse uitgebreide donkerpaars-rode bloedingen >3 cm (hematomen) op of onder de vleugels. Bij een bandsnelheid van 11.000 per uur zag ik 367 karkassen en is er sprake van 4.08 % vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Ik zag om 13.59 uur tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten van het koppel vleeskuikens uit hok 2 van mester [eiseres] 11 karkassen met ernstige onderhuidse uitgebreide donkerpaars-rode bloedingen > 3 cm op de vleugels. Bij een bandsnelheid van 11.000 per uur zag ik 367 karkassen en is er sprake van 2.99 % vangletsel. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 3.54 % vangletsels bestaande uit ernstige onderhuidse donkerpaars-rode bloedingen, veroorzaakt door ruw vangen. Uit de gegevens die aangeleverd werden door [naam] (kwaliteitsdienst) bleek mij dat de dieren uit stal 2 gevangen zijn door de leden van een vangploeg. Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren ernstig letsel bespaard bleef, dat voorkomen werd dat het welzijn zeer ernstig geschaad werd en dat hun veiligheid was gegarandeerd.
2.3.
In het rapport van bevindingen van 28 augustus 2019 (boetezaak 201902979) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 21 augustus 2019 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 21 augustus 2019 omstreeks 13:20 uur. Tijdens mijn inspectie bevond ik me in de afdeling panklaar omtrent 13.20 uur. Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de bij de postmortem keuring dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig vleugelletsel vertoonden. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar ter hoogte van het voorkeurbordes, direct na de eerste overhanger, voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel 5 afkomstig van [eiseres] (registratienummer: [nummer] ). Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 1 en 2. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag. Daarnaast heb ik dit nagevraagd bij de exploitant en deze bevestigde mij dat het koppel afkomstig was van [eiseres] .
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie K-PL-WLZ-WVO1 bijlage 7 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten.
Ik heb van stal 1 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 11.000 kuikens per uur. Dit is de maximale snelheid van het bedrijf. In totaal heb ik per controle van twee minuten 367 kuikens gecontroleerd ervanuit gaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel 5 stal 1: tellingen respectievelijk omstreeks 13:20 uur en 14:32 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 11 letsels geteld, tijdens de tweede controle 15. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 3.00% en 4.09% wat een gemiddelde score geeft van 3.55%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2°k die de NVWA hanteert, overschreden was.
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie uit bijlage 7 van de
K-PL-WLZ-WVO1 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op
de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten.
Ik heb van stal 2 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was kuikens per 11.000 kuikens per uur, de snelheid is altijd het zelfde en bij wijzingen wordt dit bij de TZD gemeld. In totaal heb ik per controle van twee minuten 367 kuikens gecontroleerd ervanuit gaande dat alle haken bezet waren.
- Koppel 5 stal 2: tellingen respectievelijk omstreeks 15:30 uur en 15:45 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 14 letsels geteld, tijdens de tweede controle 12. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 3.8l% en 3.27% wat een gemiddelde score geeft van 3.54%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Naar mijn deskundige mening als toezichthouder is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• Vertrektijd van de houderij is om 7.00 uur in de ochtend.
• Tijd inspectie is om 13:20 uur:
Het laden van de kuikens is om 06.00 uur begonnen (gerekend wordt met 1 uur laadtijd per vrachtauto). De kuikens waren verdeeld over 5 vrachtauto’s. Het letsel is dan tussen 3:00 uur en 7:00 uur oud (zie dagplanning). Vanuit mijn professionele ervaring als toezichthouder concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
2.4.
In het rapport van bevindingen van 11 juli 2019 (boetezaak 201902932) schrijven twee toezichthouders over hun bevindingen op 3 juli 2019 onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 3 juli 2019 tussen 10:43 - 11:53 uur en tussen 12:57 - 13:49 uur. Ik zag tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de postmortem keuring dat er veel karkassen van deze koppel ernstig tot zeer ernstig (vleugel)letsel vertoonden. Ik heb daarom besloten een letseltelling uit te voeren. Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar ter hoogte van het eerste keurbordes, direct aan de achterzijde van dit bordes, voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel 3 afkomstig van [eiseres] (registratienummer: [nummer] ). Het betrof hier een koppel kuikens uit stal 3. De identiteit van dit koppel heb ik geverifieerd door de actuele slachtinformatie te vergelijken met de aanvoerplanning en de VKI van deze slachtdag. (zie bijlage: Dagplanning Transport 3 juli en VKI). Aangezien ik bij de start van een nieuw koppel op de hoogte wordt gesteld welk koppel er draait in de panklaar, was ik ervan verzekerd dat dit de kuikens waren van [eiseres] stal 3.
Tijdens de letseltelling, uitgevoerd volgens de werkinstructie uit bijlage 7 van de K-PL-WLZ-WVO1 van de NVWA, zag ik dat er veel bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Deze varieerden van donkerrood tot paarsrood. Ik stelde vast dat de meeste bloedingen ter hoogte van de vleugels en de borststreek zaten.
Ik heb van stal 3 in totaal twee tellingen uitgevoerd. Beide controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 11.000 kuikens per uur. In totaal heb ik per controle van twee minuten 183 kuikens gecontroleerd ervanuit gaande dat alle haken bezet waren. Dit is de standaard bandsnelheid. Als de snelheid aangepast moet worden, worden wij op de hoogte gesteld. Aan de achterzijde van het keurbordes komt de helft van het aantal kuikens langs (aantal kuikens wordt gesplitst over 2 keurbordessen) aangezien ik aan de achterzijde van het keurbordes stond zag ik dus per minuut 91 kuikens en in 2 minuten totaal 183. Ik stond hier omdat op deze locatie de vleugels vrij hangen en goed zichtbaar zijn. Op een locatie waar de gehele lijn langskomt, hangen vleugels vaak over en tegen elkaar en is tellen lastiger.
- Koppel 3 stal 3: tellingen respectievelijk omstreeks 10:43 uur en 11:53 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 10 letsels geteld, tijdens de tweede controle 7 (zie fotobijlage: foto’s 1 t/m 5). Uit deze tellingen kwamen scores van 5.46% en 3.83%, wat een gemiddelde score geeft van 4.65%. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen met name ter hoogte van de vleugels en enkele in de borststreek. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren. Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het
slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen, Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens. De naam van de vangploeg en de wijze van vangen is mij op dit moment niet bekend.
Ik, inspecteur met toezichthoudernummer 37519, begon mijn dienst om 12.00 uur. Toen ik de NVWA kantoor binnen kwam, werd ik geïnformeerd door mijn collega-inspecteur met toezichthoudernummer 37540 dat koppel 3 afkomstig van [eiseres] (registratienummer: [nummer] ) ernstige letsels vertoonde, Om 12:30 uur, werd ik gebeld door het bedrijf om mij te informeren dat ze met stal 2 van dezelfde mester zouden beginnen. Ik had later in de aanvoerhal in het document Aanvoerplanning van 3 juli kunnen zien dat stal 2 van mester [eiseres] om 12:35 uur begonnen was. (zie bijlage: Dagplanning
Transport 3 juli). Nadat ik gebeld werd, ben ik naar de afdeling panklaar gegaan voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van stal 2. Ik bevond mij ter hoogte van het eerste
keurbordes, direct aan de achterzijde van dit bordes. Ik heb van stal 2 in totaal drie tellingen uitgevoerd. Ik heb geteld volgens de werkinstructie uit bijlage 7 van de K-PL-WLZ-WVO1 van de NVWA. Alle controles duurden twee minuten. De bandsnelheid tijdens de controle was 11.000 kuikens per uur. In totaal heb ik per controle van twee minuten 183 kuikens gecontroleerd ervanuit gaande dat alle haken bezet waren. Aan de achterzijde van het keurbordes komt de helft van het aantal kuikens langs (aantal kuikens wordt gesplitst over 2 keurbordessen) aangezien ik aan de achterzijde van het keurbordes stond zag ik dus per minuut 91 kuikens en in 2 minuten totaal 183. Ik stond hier omdat op deze locatie de vleugels vrij hangen en goed zichtbaar zijn. Op een locatie waar de gehele lijn langskomt, hangen vleugels vaak over en tegen elkaar en is tellen lastiger.
- Koppel 3 stal 2: tellingen respectievelijk omstreeks 12:57 uur, 13:14 uur en 13:49 uur. Tijdens de eerste controle heb ik 7 vleugelletsels geteld, tijdens de tweede controle heb ik 7 vleugelletsels geteld en tijdens de derde controle heb ik 7 vleugelletsels en 1 borstletsel geteld (zie fotobijlage: foto’s 6 t/m 8). Uit deze tellingen kwamen scores van 3.83%, 3.83% en 4.37% wat een gemiddelde score geeft van 4,01%, Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was. Bij mij is niet bekend of de dieren handmatig zijn gevangen of met een vangmachine.
De letsels bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen. Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts mag gesteld worden dat een bloeding ontstaat als gevolg van een beschadiging van een bloedvat (schade aan weke delen, zogenoemd: weefselschade). Hierdoor treedt bloed buiten het vat, wat, indien het een bloedvat is wat zich rechtstreeks onder de huid bevindt, zichtbaar is onder de huid. In de volksmond wordt dit aangeduid als een zogenoemde “blauwe plek”. Op basis van mijn deskundigheid als dierenarts leidt weefselschade tot pijn bij het dier.
3. Eiseres voert aan dat uit de rapporten van bevindingen niet blijkt dat sprake is van vangletsel. Het letsel is pas geconstateerd op de aanvoerlijn in het slachthuis en tussen het vangen en de controle zitten meerdere stappen die hetzelfde letsel kunnen hebben veroorzaakt. Het laden van een vrachtwagen duurt 45 minuten, het transport naar de slachterij duurt 1 uur en 15 minuten en voordat de kuikens de controle aan de slachtlijn passeren duurt ongeveer 1 tot 2 uur, afhankelijk van de voorraad op de slachterij. Het letsel kan ook zijn ontstaan tijdens het transport of op de slachterij. Ook kan op basis van het rapport van Wageningen University & Research (WUR), waarnaar verweerder verwijst, niet worden gezegd dat sprake is van vangletsel als een bloeding wordt geconstateerd.
Volgens eiseres is niet bewezen dat zij schuldig is aan het letsel. Eiseres is altijd bij het vangen aanwezig en controleert dan of in de containers geen kuikens op de rug liggen of klem zitten. De kuikens gaan pas weg als eiseres ervan verzekerd is dat het dierenwelzijn niet in het geding is. Eiseres heeft verweerder meermaals voorgesteld om te komen kijken bij het vangen op haar bedrijf maar de NVWA heeft daar geen gehoor aan gegeven. In beroep heeft eiseres twee filmpjes ingebracht waarop is te zien op welke wijze de kuikens bij haar in het bedrijf worden gevangen. Voorts voert eiseres aan dat de door de toezichthouders gebruikte methode ongeschikt is om adequaat vast te stellen of er sprake is van vangletsel. Het is nagenoeg onmogelijk om met een snelheid van ongeveer 365 karkassen in 2 minuten de grootte en kleur van de bloedingen juist in te schatten. Voorts blijkt dat het getelde percentage vangletsel sterk varieert per beoordelaar; eiseres kent gevallen waar bij hetzelfde koppel bij de ene beoordelaar 1 % vangletsel scoort en bij de andere 6 %. Daarnaast vermelden de rapporten niet de daadwerkelijke grootte en omvang van de geconstateerde bloedingen en is er geen ander bewijs van vangschade (bijvoorbeeld beeldmateriaal), zodat de constateringen op geen enkel wijze te controleren zijn. Eiseres verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392) waarin is geoordeeld dat de bepalingsmethode teveel onzekerheid over de ouderdom van de getelde bloedingen meebrengt en dat onvoldoende vaststaat dat het letsel is ontstaan bij het vangen. Dit geldt ook voor deze boetes. Daarnaast betwijfelt eiseres of alle getelde karkassen wel van haar waren gelet op de opgegeven snelheid van de aanvoerlijn (11.000 karkassen per uur), het aantal kuikens dat eiseres die dagen had aangeleverd en de periode die tussen de twee tellingen heeft gezeten. In elk geval kunnen de kuikens die om 12.54 uur in boetezaak 201706403 zijn geteld niet van haar zijn omdat zij die dag 19.200 kuikens heeft aangeleverd en de eerste telling al om 10.46 uur begon, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van bevindingen. In de rapporten is beschreven welk type letsel door de toezichthouders is geconstateerd en geteld: bloedingen bij vleugels, borst en poot, donkerrood tot paarsrood van kleur en groter dan 3 centimeter. In de rapporten is vermeld dat is geteld volgens de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis). Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter die donkerrood zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Bij drie rapporten van bevindingen zijn ook foto’s gevoegd. Zoals ter zitting door verweerder is bevestigd zijn dit geen foto’s van de kuikens die geteld zijn maar worden deze foto’s genomen tussen de twee tellingen en dienen deze ter illustratie van hoe het er in het betreffende koppel in het algemeen uitzag. Voorts is door de toezichthouders, op basis van hun deskundigheid als dierenarts, in de rapporten van bevindingen geconcludeerd dat de door hun geconstateerde (en getelde) bloedingen zijn ontstaan in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden, dan wel al meerdere uren aanwezig waren, en door het (ruw) vangen zijn ontstaan.
3.3.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 22811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. Gelet op de toelichting en onderbouwing van het beleid die in die zaken van de zijde van verweerder is gegeven zag de rechtbank geen aanleiding om haar uitspraak van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392), waarnaar eiseres heeft verwezen, te volgen. In de uitspraken van 3 april 2020 is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Ook in de zaken van eiseres heeft verweerder een dergelijke toelichting gegeven in de bestreden besluiten, de verweerschriften en ter zitting. Ten aanzien van het transport is toegelicht dat letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Ten aanzien van de slachterij heeft verweerder ook toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. De kuikens van eiseres worden in containers gekanteld en komen dan via een glijplaat op een zachte, verende band terecht; zij vallen dus niet van een bepaalde hoogte op de band. Ter zitting heeft verweerder ter illustratie hiervan een filmpje getoond. Daarnaast is toegelicht dat als er wel letsel ontstaat op het slachthuis dit onvoldoende tijd heeft om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en het heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Na het kantelen zijn de dieren binnen drie tot vier minuten onomkeerbaar bedwelmd, waardoor de hartslag zodanig is gedaald dat het bloed zich niet meer kan verspreiden. Vervolgens worden de kuikens na het aanhangen binnen één tot anderhalve minuut aangesneden en zal het bloed de weg van de minste weerstand volgen en via de snede het lichaam verlaten.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank, zoals zij ook in de uitspraken van 3 april 2020 heeft gedaan, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de toezichthouders op basis van hetzelfde werkprotocol controleren en dat zij getraind zijn om vangletsel te beoordelen en is toegelicht dat ook steekproeven hebben plaatsgevonden waarbij door een tweede toezichthoudend dierenarts het letsel is nageteld en het getelde letsel bij beide toezichthouders nagenoeg overeenkwam.
3.5.
Daarnaast staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat de tellingen zijn verricht bij kuikens van eiseres. In het beroep 19/3316 (boetezaak 201706403) heeft eiseres gewezen op het aantal aangevoerde kuikens (19.200), de bandsnelheid (11.000 kuikens per uur) en de tijdstippen van de tellingen (om 10.46 uur en 12.54 uur). Uitgaande van die gegevens zouden de kuikens bij de tweede telling niet meer van eiseres kunnen zijn geweest. Verweerder heeft echter toegelicht dat er in de periode tussen die twee tellingen bij de slachterij een pauze van een half uur is geweest. Ook ter zitting is door de toezichthoudend dierenarts toegelicht dat bij die slachterij een pauze van 11.30 uur tot 12.00 uur gebruikelijk is. Eiseres zegt dit te betwijfelen maar onderbouwt dit niet. Bovendien is in het rapport van bevindingen door de toezichthouder expliciet vermeld dat hij ook bij de tweede telling om 12.54 uur kuikens zag van het koppel vleeskuikens uit hok 1 van eiseres. Daarnaast is door verweerder ter zitting toegelicht dat als een slachthuis met een nieuw koppel start, de toezichthouder daarvan altijd op de hoogte wordt gebracht, zoals ook is vermeld in het rapport van bevindingen in boetezaak 201902932. In de andere beroepen (19/3314, 20/1952 en 20/2489) heeft eiseres alleen aangevoerd te betwijfelen of haar kuikens zijn geteld. Gelet op deze ongemotiveerde stelling tegenover de inhoud van de rapporten van bevindingen en het voorgaande ziet de rechtbank ook in die beroepen geen aanleiding voor twijfel.
3.6.
Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Dat eiseres bij het vangen aanwezig is en stelt alles in het werk te stellen voor het welzijn van haar kuikens, betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouders hebben letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Nu in voldoende mate vast staat dat eiseres de overtredingen heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor boetes op te leggen.
4. Eiseres voert aan dat verweerder eerst een waarschuwing had moeten geven. Zij verwijst aar de uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:
1673) waaruit blijkt dat verweerder beleid hanteerde waarbij een waarschuwing werd gegeven bij minder dan 5 % vangletsel en eiseres is daaronder gebleven. Daarnaast zijn de opgelegde boetes te hoog. Ze moeten worden gematigd vanwege geen of slechts gedeeltelijke verwijtbaarheid. Eiseres doet er alles aan om vangletsel te voorkomen en er kan niet onomstotelijk worden bewezen dat alle schuld van het geconstateerde letsel bij eiseres ligt.
4.1.
In reactie op die uitspraak van 5 maart 2019 heeft verweerder in deze en andere vangletselzaken naar voren gebracht dat de toen ter zitting gedane mededeling door verweerder een kennelijke fout was. Volgens verweerder is of was er geen interne richtlijn waarin een grens van 5 % zou zijn gehanteerd voor oplegging van een boete. Verweerder heeft verwezen naar het van toepassing zijnde Interventiebeleid Diertransport en aangegeven dat uit de Bijlage daarbij volgt dat bij een overtreding als hier aan de orde een schriftelijke waarschuwing of boete wordt opgelegd en dat als het dierenwelzijn ernstig is gecompromitteerd direct een boete volgt. Verweerder heeft toegelicht dat tot 12 juni 2017 afhankelijk van de ernst van het door de toezichthouder vastgestelde vangletsel er een boete of een schriftelijke waarschuwing volgde maar dat daarna het beleid is gewijzigd en voortaan in alle vangletselzaken direct een boete wordt opgelegd; dit volgt ook uit berichtgeving van de NVWA op internet. Nu in al deze boetezaken de constateringen dateren van na de beleidswijziging treft het betoog van eiseres geen doel. Verweerder heeft dus terecht boetes opgelegd.
4.2.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het in dit geval met de Transportverordening gediende doel
- het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor matiging van de boetes, gelet op alles dat hiervoor is overwogen. Van een verminderde verwijtbaarheid is geen sprake.
5. De beroepen zijn dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
26 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.