In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een pluimveehouder (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft de oplegging van een boete van € 1.500,- aan de pluimveehouder vanwege overtredingen van de Wet dieren, specifiek gerelateerd aan vangletsel bij kuikens. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd, omdat verweerder voldoende heeft aangetoond dat het letsel bij de kuikens is ontstaan tijdens het vangen en niet tijdens het transport of op de slachterij. De rechtbank baseert haar oordeel op rapporten van bevindingen en de verklaringen van toezichthouders van de NVWA, die hebben vastgesteld dat er sprake was van ernstige bloedingen bij de kuikens. Eiseres heeft betoogd dat de vastgestelde letsels ook tijdens het transport of op de slachterij kunnen zijn ontstaan, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat het letsel specifiek door het vangen is veroorzaakt. De rechtbank wijst ook op de onschuldpresumptie en de bewijslast die op het bestuursorgaan rust, maar concludeert dat de bewijsvoering van verweerder overtuigend is. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij een professioneel bedrijf heeft ingeschakeld voor het vangen van de kuikens en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtredingen. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres als houder van de dieren verantwoordelijk is voor de wijze waarop deze worden behandeld, ongeacht het inschakelen van een extern bedrijf. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de opgelegde boete.