ECLI:NL:RBROT:2021:495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
ROT 19/3424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan pluimveehouder voor letsel ontstaan bij het vangen van pluimvee

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een pluimveehouder (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft de oplegging van een boete van € 1.500,- aan de pluimveehouder vanwege overtredingen van de Wet dieren, specifiek gerelateerd aan vangletsel bij kuikens. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd, omdat verweerder voldoende heeft aangetoond dat het letsel bij de kuikens is ontstaan tijdens het vangen en niet tijdens het transport of op de slachterij. De rechtbank baseert haar oordeel op rapporten van bevindingen en de verklaringen van toezichthouders van de NVWA, die hebben vastgesteld dat er sprake was van ernstige bloedingen bij de kuikens. Eiseres heeft betoogd dat de vastgestelde letsels ook tijdens het transport of op de slachterij kunnen zijn ontstaan, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat het letsel specifiek door het vangen is veroorzaakt. De rechtbank wijst ook op de onschuldpresumptie en de bewijslast die op het bestuursorgaan rust, maar concludeert dat de bewijsvoering van verweerder overtuigend is. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij een professioneel bedrijf heeft ingeschakeld voor het vangen van de kuikens en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtredingen. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres als houder van de dieren verantwoordelijk is voor de wijze waarop deze worden behandeld, ongeacht het inschakelen van een extern bedrijf. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de opgelegde boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.H.C. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Laurijssen, waarnemend voor de gemachtigde van eiseres. Zij werd bijgestaan door [naam] en [naam] , vennoten van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.” Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d. van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op
23 april 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 19 april 2018, omstreeks 5.45 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaarafdeling van pluimveeslachthuis [naam] Er werden op dat moment kuikens geslacht uit stal 2 van veehouder [eiseres] . Ik zag dat er veel letsels aan de vleugels zichtbaar waren. Bij controle van de door het slachthuis vermelde gegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Ik zag op het dagoverzicht vervoer dat de vangploeg [naam] was. Daarop besloot ik een letseltelling uit te voeren. In totaal heb ik van bovengenoemde koppel, groot 19.774 kuikens, 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. De eerste telling om 6.00 uur gaf 8 letsels, bij de tweede telling, om 7.05 uur telde ik 15 letsels. Bij een bandsnelheid van 10.000 dieren per uur, zag ik dus 2 maal 334 kuikens voorbij komen en kwam ik op een gemiddelde score van 3.44% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen >3 cm van de oksels en vleugels en bloedingen aan de poten en borst. De bloedingen waren roodpaars van kleur. Hieruit is te concluderen dat de letsels al meerdere uren aanwezig waren en tijdens het vangen van de dieren zijn ontstaan. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL — 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.
De bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, ernstige pijn en stress hebben ervaren. Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik daarom uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat tijdens het vangen van de dieren onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.
3. Eiseres voert aan dat volgens de NVWA de kleur rood een bloeding van 2 minuten betekent en de kleur donkerrood-paars een bloeding die 12 uur oud is, terwijl het volgens het rapport van bevindingen ging om een bloeding die rood-paars van kleur was. De vraag is dan ook, gezien de interpretatiemogelijkheid die er is voor de kleur rood, of de kippen die de toezichthouder heeft gezien allemaal de kleur donkerrood-paars hadden of iets er tussenin wat betekent dat het pas kort voor en tijdens het vervoer, los- of slachtproces is ontstaan. Overigens verwijst verweerder naar een tabel in een boek van Bremmer A. en Johnston M. maar die ziet op een eerdere fase dan die waarin de toezichthouder de constateringen heeft gedaan, namelijk als de kippen van hun verenkleed zijn ontdaan. Daarnaast zat er een ruime tijd tussen het laden van de kippen en de constateringen. Uit de agenda van eiseres blijkt dat het vangen is begonnen om 20.30 uur en het duurt normaliter 45 minuten tot een uur voordat een vrachtwagen geladen is. De reistijd naar de weeglocatie is 15 minuten en uit de wegingsbonnen volgt dat de eerste weging om 21.26 uur was en de laatste om 01.39 uur. De reistijd van de weeglocatie naar de slachterij is bijna 2 uur. Daarmee valt het transport volledig binnen de ruime marge van 2 minuten tot 12 uur dus hoe kan verweerder zo stellig zeggen dat het letsel niet bij het transport kan zijn ontstaan. Er moet onomstotelijk vaststaan dat het letsel door het vangen is ontstaan maar dat heeft verweerder niet aangetoond. Er vinden veel stappen en contactmomenten in de hele keten plaats. Er is door Wageningen University & Research (WUR) onderzoek gedaan naar letsel bij vleeskuikens en daarbij is vastgesteld dat er meerdere oorzaken kunnen zijn. De dieren kunnen elkaar letsel toebrengen maar het letsel kan ook tijdens transport of op het slachthuis ontstaan. Voorts voert eiseres aan dat niet duidelijk is hoe groot de steekproef is; de omvang wordt slechts indirect geschat op basis van de bandsnelheid. Maar de bandsnelheid is niet aangetoond en feitelijke metingen zij niet uitgevoerd. De aanname is dat twee keer 334 dieren zijn gezien. Verweerder had een statistische toets moeten gebruiken; eiseres verwijst naar een door haar overgelegd rapport van prof. dr. H. Elffers waaruit volgt dat niet is aangetoond dat het percentage verwonde kuikens groter is dan 2 % of dat dit is toe te rekenen aan eiseres. Ook zet eiseres vraagtekens bij de onderzoeksmethodiek omdat die veel verschil per beoordeling met zich mee kan brengen; er zou minimaal een tweede beoordelaar moeten meekijken. Ten slotte stelt eiseres dat haar niets kan worden verweten. Zij zorgt goed voor haar dieren en huurt een professioneel bedrijf in dat gespecialiseerd is in het vangen van kippen. Zij heeft er ook baat bij dat het goed gebeurt omdat anders kippen worden afgekeurd, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel heeft indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. In het rapport is beschreven welk type letsel door de toezichthouders is geconstateerd en geteld: ernstige tot zeer ernstige bloedingen bij de oksels, vleugels, poten en borst, groter dan 3 centimeter en roodpaars van kleur. In het rapport is vermeld dat is geteld volgens de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis). Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter die donkerrood zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Bij het rapport van bevindingen zijn ook foto’s gevoegd. Zoals ter zitting door verweerder is bevestigd zijn dit geen foto’s van de kuikens die geteld zijn maar worden deze foto’s genomen tussen de twee tellingen en dienen deze ter illustratie van hoe het er in het betreffende koppel in het algemeen uitzag. Voorts is door de toezichthouder, op basis van zijn deskundigheid als dierenarts, in het rapport van bevindingen geconcludeerd dat de door hem geconstateerde (en getelde) letsels al meerdere uren aanwezig waren en tijdens het vangen van de dieren zijn ontstaan.
3.3.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 22811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Ook in de zaak van eiseres heeft verweerder een dergelijke toelichting gegeven in het bestreden besluit, het verweerschrift en ter zitting. Ten aanzien van het transport is toegelicht dat letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de transportbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Ten aanzien van de slachterij heeft verweerder ook toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. De kuikens worden gekanteld op een zachte, verende band en als daar letsel bij ontstaat dan wordt dat niet meegenomen in de vangletseltelling omdat dat dan nog te klein is en te kort geleden is ontstaan. Letsels ontstaan op het slachthuis hebben onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en de wond heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Daarnaast worden bij het aansnijden de aanvoerende bloedvaten doorgesneden en zal het bloed de weg van de minste weerstand volgen en via de snede het lichaam verlaten.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank, zoals zij ook in de uitspraken van 3 april 2020 heeft gedaan, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de toezichthouders op basis van hetzelfde werkprotocol controleren en dat zij getraind zijn om vangletsel te beoordelen en is toegelicht dat ook steekproeven hebben plaatsgevonden waarbij door een tweede toezichthoudend dierenarts het letsel is nageteld en het getelde letsel bij beide toezichthouders nagenoeg overeenkwam.
3.5.
De stelling van eiseres dat een onjuiste steekproef is genomen en dat deze niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de vangletseltelling heeft plaatsgevonden conform de Toelichting letseltelling waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van bevindingen constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam ruim boven de grenswaarde van
2 procent uit. Het CBb acht in voornoemde uitspraak de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Dat eiseres een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen en dat zij het welzijn van haar kuikens voorop stelt, betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouders hebben letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Nu in voldoende mate vast staat dat eiseres de overtredingen heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
5. Verder voert eiseres aan dat verweerder haar eerst had moeten waarschuwen alvorens een boete op te leggen; zij heeft een professioneel bedrijf ingehuurd voor het vangen van de kippen en als dit niet goed gebeurt moet eiseres de gelegenheid krijgen om bij te sturen. Daarnaast heeft eiseres begrepen dat in andere gevallen bij vangletsel onder de 5 % wel eerst een waarschuwing is gegeven; zij verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:1673).
5.1.
In reactie op die uitspraak van 5 maart 2019 heeft verweerder in deze en andere vangletselzaken naar voren gebracht dat de toen ter zitting gedane mededeling door verweerder een kennelijke fout was. Volgens verweerder is of was er geen interne richtlijn waarin een grens van 5 % zou zijn gehanteerd voor oplegging van een boete. Verweerder heeft verwezen naar het van toepassing zijnde Interventiebeleid Diertransport en dat uit de Bijlage daarbij volgt dat bij een overtreding als hier aan de orde een schriftelijke waarschuwing of boete wordt opgelegd en dat als het dierenwelzijn ernstig is gecompromitteerd direct een boete volgt. Verweerder heeft toegelicht dat tot 12 juni 2017 afhankelijk van de ernst van het door de toezichthouder vastgestelde vangletsel er een boete of een schriftelijke waarschuwing volgde maar dat daarna het beleid is gewijzigd en voortaan in alle vangletselzaken direct een boete wordt opgelegd; dit volgt ook uit berichtgeving van de NVWA op internet. In deze boetezaak dateert de constatering van na die beleidswijziging zodat verweerder niet was gehouden eiseres eerst te waarschuwen. Daarnaast wijst verweerder terecht op de ernst van het letsel bij deze overtreding en ziet om die reden ook terecht geen grond om in dit geval eerst een waarschuwing aan eiseres op te leggen.
5.2.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het in dit geval met de Transportverordening gediende doel
- het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres geen gronden aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven voor matiging van de boete.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
26 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.