ECLI:NL:RBROT:2021:5364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/220
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schuldhulpverleningstraject en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van een schuldhulpverleningstraject van eiser, die na een woningbrand geen gebruik wilde maken van bijzondere bijstand. Eiser had zijn schuldhulpverleningstraject niet naar behoren uitgevoerd, wat leidde tot de beëindiging door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. Eiser had niet inzichtelijk gemaakt dat zijn nieuwe schulden waren ontstaan door een tijdelijk lager 'vrij te laten bedrag'. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen onjuiste afweging had gemaakt bij het niet toepassen van de hardheidsclausule, ondanks de omstandigheden van eiser na de woningbrand. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: P.L. van den Herik.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het schuldhulpverleningstraject van eiser beëindigd.
Bij besluit van 2 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2019 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
2 december 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Voor het verweer verwijst verweerder naar het advies van de commissie bezwaarschriften.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten. Partijen hebben hiermee ingestemd.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft aan een schuldhulpverleningstraject (traject) van verweerder deelgenomen. Dit traject is met het primaire besluit vroegtijdig beëindigd. Voor een uitgebreider feitenoverzicht verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van
24 september 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:7470).
2
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser tijdens het traject niet of in onvoldoende mate heeft meegewerkt en onvoldoende de gestelde voorwaarden heeft nageleefd. Eiser komt afspraken niet na en heeft diverse nieuwe achterstanden laten ontstaan. Aan het beëindigen van het traject heeft verweerder de volgende redenen ten grondslag gelegd:
  • de aangetroffen betalingen aan deurwaarder Flandering & Van Eck voor een dossier dat niet in de schuldregeling is opgenomen;
  • een niet betaalde boete aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) waardoor op eisers vakantiegeld beslag is gelegd en de afspraak over het inlopen van de achterstand van de reservering afloscapaciteit niet kon worden nagekomen;
  • de ontstane achterstand van de boedelrekening;
  • het door eiser herhaaldelijk niet tijdig en niet volledig nakomen van zijn informatieverplichting, ook niet naar herhaalde verzoeken van Schuldhulpverlening om gegevens en informatie te overleggen;
  • het herhaaldelijk ontstaan van achterstanden bij onder andere zorgverzekeraar CZ.
Beëindiging van het schuldhulpverleningstraject
3.1
Eiser ontkent de redenen waarom het traject is beëindigd niet, maar betoogt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt en dat mede door onzorgvuldig handelen van verweerder het traject is beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet slaagt en gaat hieronder in op de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Achterstanden bij zorgverzekeraar CZ
3.2
Volgens eiser had de achterstand in de betaling van de zorgpremie hoogstwaarschijnlijk niet ontstaan als verweerder had meegedacht over een oplossing voor de benarde (financiële) situatie waarin hij naar aanleiding van een woningbrand verkeerde. Zo heeft verweerder eiser geen paar dagen respijt gegeven, ondanks dat hij heeft gemeld dat hij de achterstand zou kunnen inlopen met het schadebedrag dat hij van Stedin zou ontvangen. Ook heeft verweerder op 21 juni 2018 met CZ contact opgenomen. Eiser vraagt zich af of CZ ook had aangegeven niet verder met het traject te willen als verweerder geen contact met CZ had opgenomen, omdat hij op 22 juni 2018 de achterstand heeft voldaan.
3.3
Dit argument leidt niet tot de conclusie dat verweerder het traject ten onrechte heeft beëindigd. Verweerder heeft eiser na de woningbrand de optie voorgelegd de schuldeisers te vragen om de aflossing met twee maanden op te schorten. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij dat niet wil, omdat hij geen slapende honden wakker wil maken. Ook heeft eiser aangegeven dat hij van bijzondere bijstand geen gebruik wil maken. Dit blijkt uit het “afsprakenformulier schuldhulpverlening: voortgang” van 18 september 2017. Eiser heeft dit formulier ondertekend en hij heeft de inhoud daarvan niet ontkend. De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder wel heeft meegedacht met de situatie waarin eiser na de woningbrand verkeerde, maar dat eiser deze hulp zelf heeft afgehouden. Eiser heeft niet onderbouwd op welke wijze verweerder verder met zijn situatie had kunnen meedenken.
3.4
Verder blijkt uit het primaire besluit dat de achterstand bij CZ is ontstaan omdat eiser een deel van de premie van maart 2018 en de premies van april tot en met juni 2018 niet heeft betaald. Eiser heeft dit niet ontkend. Voor zover eiser de achterstand op 22 juni 2018 alsnog heeft voldaan, ook als verweerder daarvoor geen contact met CZ zou hebben opgenomen, maakt dat niet dat de achterstand in eerste instantie niet heeft bestaan.
Opschorten schuldhulpverleningstraject
3.5
Volgens eiser kreeg hij met meer kosten te maken en moest hij verhuizen door de schade van de woningbrand in september 2017. Ook kreeg hij huurtoeslag en de auto van de zaak werd als ingekomen gezien. Eiser heeft verweerder toen gevraagd of er meer budget vrij kon worden gelaten. Dit was niet mogelijk, maar aan de schuldeisers kon wel worden gevraagd om de aflossing met twee maanden op te schorten. Hier is verder niets meegedaan.
3.6
Dit argument leidt niet tot de conclusie dat verweerder het traject ten onrechte heeft beëindigd. De rechtbank heeft in 3.3 al vastgesteld dat eiser zelf het aanbod heeft afgewezen om de schuldeisers te vragen de aflossing met twee maanden op te schorten. Dat er niets met dit aanbod is gedaan komt dan ook voor eisers rekening en risico.
Reservering afloscapaciteit
3.7
Volgens eiser heeft hij de boete van het CJIB veel later dan 13 januari 2017 binnengekregen omdat correspondentie via een leasemaatschappij verliep waarvan hij de auto in bezit had. Het is mogelijk dat hij de boete en de aanmaningen door geldzorgen opzij heeft gelegd met de intentie deze te betalen als er weer geld beschikbaar is. Toen de brand uitbrak en alles verloren is gegaan is het hem ontschoten dit aan verweerder door te geven.
3.8
Dit argument leidt niet tot de conclusie dat verweerder het traject ten onrechte heeft beëindigd. Eiser heeft niet ontkend dat hij de boete en aanmaningen in de periode tussen
13 januari 2017 en de woningbrand in september 2017 heeft ontvangen. Hij heeft deze mogelijkheid zelfs expliciet opengehouden. Gelet op de duur van deze periode vindt de rechtbank het zonder onderbouwing ook niet aannemelijk dat eiser die hele periode niets (via de leasemaatschappij) van het CJIB heeft ontvangen. De woningbrand is dan ook geen rechtvaardiging om verweerder niet over deze schuld aan het CJIB te informeren.
Andere fouten verweerder
3.9
Volgens eiser heeft hij tijdens het traject geen vast contactpersoon gehad. Ook heeft hij op een gegeven moment een te laag ‘Vrij te laten bedrag’ ontvangen, omdat verweerder ten onrechte ervan uitging dat eiser met zijn vriendin een gezamenlijke huishouding voerde.
3.1
Deze argumenten leiden niet tot de conclusie dat verweerder het traject ten onrechte heeft beëindigd. De rechtbank is niet gebleken dat door het ontbreken van een vast contactpersoon tussen partijen communicatieproblemen zijn ontstaan. Ook heeft eiser op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt dat de tijdelijk lagere ‘Vrij te laten bedrag’ de reden is dat hij in een situatie van nieuwe schulden is gekomen.
Hardheidsclausule
4
4.1
Eiser betoogt dat verweerder toepassing aan de hardheidsclausule had moeten geven.
4.2
Dit betoog slaagt niet. Dat een (hernieuwd) verzoek om schuldhulpverlening wordt geweigerd, dat eiser geen beroep op de Wet schuldsanering natuurlijke personen kan doen en dat het traject binnen een afzienbare termijn zou eindigen zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van het beëindigen van traject had hoeven af te zien. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 februari 2017 waarin de Afdeling dit heeft geoordeeld voor de situatie waarin het traject nog twee maanden zou duren (ECLI:NL:RVS:2017:264). Ook de situatie waarin eiser door de woningbrand is gekomen hoefde voor verweerder geen reden te zijn om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft in dat kader overwogen dat eiser ondanks daarop te zijn gewezen bewust het risico heeft genomen om in de problemen te kunnen komen door geen verzekering af te sluiten. Deze afweging van verweerder, waarmee kennelijk bedoeld is het gedane beroep op de hardheidsclausule impliciet af te wijzen, vindt de rechtbank niet onredelijk.
Conclusie
5
5.1
Het beroep is ongegrond.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 juni 2021.
De griffier is buiten staat
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.