In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die niet op tijd aan zijn inburgeringsplicht voldeed, kreeg van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een boete van € 400,- opgelegd. Daarnaast werd eiser verplicht om een lening van € 6.609,- terug te betalen. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit I, dat de boete oplegde, niet voldoende gemotiveerd was. Eiser had aangevoerd dat hij slechts vijf dagen te laat was met het inleveren van zijn portfolio en dat hij door gezondheidsproblemen lessen had gemist. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderbouwd waarom de boete in dit geval gerechtvaardigd was, vooral gezien het feit dat eiser ontheffing van de inburgeringsplicht had gekregen. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering van het besluit te herstellen binnen vier weken na de uitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.