Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen
[naam eiser 1], te [vestigingsplaats eiser 1], en
[naam hotel], te [vestigingsplaats eiser 2],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van exploitatievergunningen en Drank- en Horecawetvergunningen van twee horeca-inrichtingen, geëxploiteerd door eisers. De burgemeester van Rotterdam had op 6 mei 2019 besloten om de vergunningen in te trekken, omdat er in de periode van oktober 2017 tot en met februari 2019 meerdere overtredingen waren geconstateerd, waaronder ernstige geweldsincidenten en het ontbreken van een beheerder tijdens openingstijden. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester handhaafde zijn besluit in het bestreden besluit van 8 november 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid zijn bevoegdheid heeft kunnen uitoefenen om de vergunningen in te trekken, op basis van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecawet (DHW). De rechtbank oordeelde dat het verlies van vertrouwen in de ondernemers gerechtvaardigd was, gezien de herhaalde overtredingen en de impact daarvan op de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij ook de proportionaliteit en subsidiariteit van de genomen maatregelen heeft getoetst.