Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Vordering
€ 181.173,00. De vordering is gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 181.173,-. De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. M. Luijpen, en is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, die eerder is veroordeeld voor medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift, heeft volgens de rechtbank wederrechtelijk voordeel genoten uit strafbare feiten. Tijdens de terechtzitting op 24 juni 2021 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de ontnemingsvordering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en haar mededader aanzienlijke contante bedragen op hun bankrekeningen hebben ontvangen, die vervolgens zijn doorgestort naar een notaris voor de aankoop van een pand. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 181.173,- en heeft de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit bedrag. De beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in het strafdossier zijn vervat, en de rechtbank heeft geen redenen gezien om van het uitgangspunt van hoofdelijkheid af te wijken. De veroordeelde is verplicht tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 365 dagen indien betaling uitblijft.