ECLI:NL:RBROT:2021:6603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
10/750145-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 181.173,-. De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. M. Luijpen, en is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde, die eerder is veroordeeld voor medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift, heeft volgens de rechtbank wederrechtelijk voordeel genoten uit strafbare feiten. Tijdens de terechtzitting op 24 juni 2021 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de ontnemingsvordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en haar mededader aanzienlijke contante bedragen op hun bankrekeningen hebben ontvangen, die vervolgens zijn doorgestort naar een notaris voor de aankoop van een pand. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 181.173,- en heeft de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor dit bedrag. De beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in het strafdossier zijn vervat, en de rechtbank heeft geen redenen gezien om van het uitgangspunt van hoofdelijkheid af te wijken. De veroordeelde is verplicht tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 365 dagen indien betaling uitblijft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750145-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres veroordeelde] ,
raadsman mr. M.M. Kuyp, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.

2..Vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie mr. M. Luijpen strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en tot oplegging aan de veroordeelde van de verplichting aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig is geschat op
€ 181.173,00. De vordering is gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr.
Ter terechtzitting van 24 juni 2021 heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op het onderliggende strafdossier.
De vordering heeft betrekking op voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

3..Strafbare feiten waarop de voordeelberekening is gebaseerd

Bij vonnis van deze rechtbank van 8 juli 2021 (hierna: het vonnis) is de veroordeelde veroordeeld ter zake van de volgende feiten:
Feit 1
medeplegen van witwassen;
feit 2
valsheid in geschrift.
Een kopie van dit vonnis is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De inhoud hiervan wordt geacht deel uit te maken van dit vonnis.

4..Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten die ten grondslag liggen aan de ontnemingsvordering, gelet daarop heeft de verdediging verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen.

5..Beoordeling en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de beoordeling van de vordering tot ontneming heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 8 juli 2021 tegen de veroordeelde gewezen vonnis en het daaraan ten grondslag liggende strafdossier.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Uit het strafdossier is gebleken dat op de bankrekening van de veroordeelde en op de bankrekening van haar mededader, [naam medeverdachte] , gedurende een korte periode meerdere aanzienlijke geldbedragen contant zijn gestort. [2] Kort na die stortingen is een geldbedrag van de bankrekening van de veroordeelde doorgestort naar de notaris, te weten € 171.173,00. [3] Door de mededader is een bedrag van € 10.000 gestort op de rekening van diezelfde notaris. [4] De veroordeelde heeft verklaard dat zij met die contant gestorte geldbedragen een pand hebben gekocht, te weten [adres] . [5]
De rechtbank schat het totale voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen op € 181.173,00.

6..Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft hieromtrent geen verweer gevoerd. Er is in deze zaak geen reden om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de Staat moet worden betaald. De veroordeelde zal dus worden verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 181.173,00.
De veroordeelde heeft met een ander van de strafbare feiten geprofiteerd. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bevatten zodanige duidelijke aanwijzingen dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat zij gezamenlijk de beschikking hebben of gedurende zekere tijd de beschikking hebben gehad over de gehele opbrengst van de strafbare feiten. De veroordeelde heeft als een van die daders geen gegevens verschaft die dat vermoeden ontzenuwen. De rechtbank zal de betalingsverplichting dan ook hoofdelijk opleggen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

7..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8..Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 181.173,00. (zegge: honderdéénentachtigduizend honderddrieënzeventig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 181.173,00 (zegge: honderdéénentachtigduizend honderddrieënzeventig euro);
- bepaalt dat de veroordeelde voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover haar mededader [naam medeverdachte] parketnummer 10/750348-17 betaalt, zij in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P. van Beek, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2021.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van de politie opgemaakt op 20 september 2018 betreffende onderzoek Avondrood.
2.Zie proces-verbaal nummer [procesverbaalnummer 1] , pagina’s 30 tot en met 34 en proces-verbaal nummer [procesverbaalnummer 2] , pagina’s 35 en 36.
3.Zie proces-verbaal nummer [procesverbaalnummer 1] , pagina’s 30 tot en met 34.
4.Zie proces-verbaal nummer [procesverbaalnummer 3] , pagina’s 306 tot en met 321
5.Zie proces-verbaal nummer [procesverbaalnummer 4] , pagina’s 285 tot en met 294.