Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Vordering
€ 181.173,00. De vordering is gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 181.173,-. De vordering is ingediend door de officier van justitie, mr. M. Luijpen, en betreft de veroordeelde die eerder is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van contante stortingen op zijn bankrekening en die van zijn mededader. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming toegewezen en de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het bedrag van € 181.173,-. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde en zijn mededader gezamenlijk de beschikking hebben gehad over de opbrengst van de strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen bij het opleggen van de betalingsverplichting. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Soeteman, en is openbaar uitgesproken.